Terug naar Frontpagina

Paassoldaten en Jonkheid

Ik heb met veel plezier het artikel gelezen over de Lembeekse Paassoldaten. [1] Des te meer dat ik mij de Paasdagen levendig herinner uit mijn jongere jaren. Mijn moeder, als schepen van  Lembeek, participeerde uiteraard voor honderd percent in deze folklore. Laat dus dit artikel gewoon een verduidelijking zijn van een onderdeeltje van het zeer interessante artikel dat verscheen in Hallensia.

In het artikel over de Lembeekse soldatenprocessie verwijzen de auteurs herhaaldelijk naar de Jeunesse. Deze naam staat vermeld in oude rekeningen en teksten.

·        De gemeenterekening van 1616 vermeldt uitgaven van 22 gulden en 7 stuivers voor "timballiers, trompettes et poudre á tirer pour la jeunesse".[2]

·        In een "audition des comptes des terres franches de lembeek, virginal, francq fief de Rognon." uit 1734 lezen we dat in 14 fl. werden uitbetaald "au capitaine des jeunes gens qui accompagnent la procession pour les trompettes et timbales."[3]

·        Een rekening uit 1736 vermeldt: "A Fredericq Collins pour la livrance de 34 livres de poudre fait pendant les années 1736 et 1737 a la jeunesse qui a accompagné la procession, armée, a été payé 13 fl. 12 p."[4]

·        In 1737 wordt de kapitein van de Jeunesse bij naam genoemd: “A François Hap, capitaine de la jeunesse, a été mis en mains pour payer les trompettes e, l’an 1737 14 fl.[5]

·        Een rekening uit 1763 vermeldt nog meer onkosten voor buskruit: "A.J. Mergaets pour la livrance de 21 livre de poudre a canon a 14 p. la livre que cette communauté a fait distribuer a la jeunesse qui a accompagné la procession aux pasques de cette annee 1763 a été paye 14 fl – 14." [6]

·        Er is nog een vermelding uit 1740. Men noteerde een uitgave: “au capitaine des jeunes gens qui accompagnent la procession. Pour trompettes et timbales: 14 florins. Pour poudre à tirer: 5 florins.”[7] Deze komt niet voor in het geciteerde artikel over de Paassoldaten.

 


De soldatengroepen volgen allen een ander weg naar Klabbeek en terug. Grosso modo lopen ze langs de gemeentegrenzen van Lembeek. (uit Brabanter, Bonaventure)

De auteurs besluiten met de bedenking: "Het lijdt geen twijfel dat de huidige Lembeekse soldatengroeperingen hun oorsprong vinden in een eeuwenoud militair escorte - la jeunesse - dat gewapend, met muziek en wellicht in uniform aan de processie deelnam.”

Wat bedoelt men met Jeunesse in die oude archieven? Wordt er gewoon de jeugd mee bedoeld of is La Jeunesse iets specifieks. In gelijkaardige Nederlandstalige documenten wordt meestal gesproken over De Jonkheid. Dit is wel degelijk een eigennaam voor een specifieke organisatie!

1                  Oorsprong

Het begrip Jonkheid was tot voor kort in onze taal bijna synoniem voor “vrijgezel”. Tegenwoordig hoort men de benaming Jonkheid minder. Maar het volstaat om op het Internet bij Google op te vragen, om een eindeloze reeks hedendaagse vermeldingen te vinden. In vele eerder landelijke dorpen in de Nederlanden is het begrip nog levendig en bestaat nog zoiets als een georganiseerde Jonkheid. Deze nog bestaande verenigingen zijn evenwel vage herinneringen aan de vroegere Jonkheid waarvan sprake in onze documenten.

De Jonkheid bewaakte de tradities in de plattelandsgemeenschappen.

 

De Jonkheid hoort thuis in de jongerencultuur van voor de industriële revolutie.[8] Ieder stad of dorp in Europa had een min of meer gestructureerde corporatie waarvan alle ongehuwden lid waren. De grote omvang van deze overwegend mannelijke vrijgezellengezelschappen uit vroegere tijden wordt verklaard door de hoge huwelijksleeftijd in de toenmalige maatschappij.([9]) Hoewel er voor de Jonkheid geen afgelijnde institutionele structuren bekend zijn zoals bij de grote economische of religieuze corporaties (ambachten en broederschappen), was de invloed van deze jongerengezelschappen zeer groot. “Het is de Jongheyd die, by manier van spreeken, alles kan dwingen; het is door haer deurgaens, dat de fraye Reglementen gementineert oft overtreden worden,” luidt de klacht van een zeventiende-eeuwse klerikale schrijver.([10])

Waarschijnlijk stammen deze jongerengezelschappen uit primitieve maatschappelijke organisatievormen op het platteland zoals hun algemene verspreiding laat vermoeden.([11]) Door de aard van deze corporaties zijn er weinig tot geen archieven bewaard. Dit geldt trouwens evenzeer voor de duizenden andere corporaties (zowel religieus als wereldlijk, economisch als humanitair), die aan de basis lagen en de vitaliteit uitmaakten van de Europese volkscultuur. [12]

 

Lawaaierige optochten, scherminkeltochten genaamd, moesten overspelige of bedrogen echtgenoten op hun plichten wijzen.

2                  Functies

De gezelschappen van ongehuwden speelden in de preïndustriële maatschappij een cruciale rol bij het organiseren en uitvoeren van de sociale controle en feestelijkheden. De Jonkheid was de aangewezen opruimer van maatschappelijk vuil en de rituele hersteller van geschonden waarden en normen. Ze namen een groot deel van de populaire feestviering voor hun rekening.([13]) Ze waren verantwoordelijk voor diverse facetten van de seksuele orde (verloving, huwelijk, herhuwen) en feestcultuur (Mardi Gras, Walmenzondag, ‘les brandons', meifeesten).

Het was hun voorrecht de klokken te luiden op bepaalde kalendermomenten, zoals Allerzielen en Allerheiligen maar ook op willekeurige andere zoals bij optochten. Over het diverse gebruik van de kerkklokken getuigt het opschrift op de klokke van Oedelem, gegoten in de vijftiende eeuw. “’k loev God, vergaer tvolc, beween de doode, versier een feest, beviel tgebet, doe sluyten, de dronckaars buuten”. De kerkklok dirigeerde ook het profane leven van de dorpsgemeenschap.([14])

BRAEKMAN[15] beschrijft een conflict rond de kerkklok tussen de jeugd en de pastoor van het dorpje Zevergem in het jaar 1733. Volgens de geestelijke moest deze voor herstel naar Gent. De parochianen vertrouwden het zaakje niet, ze vreesden hun klok te verliezen. Vermits ze die met hun eigen geld, de tienden, hadden aangekocht, beschouwden ze deze als hun eigendom. In een ander dorp, Gontrode, werden in 1609 twee jongelui betrapt. Ze werden ervan beschuldigd de heiligenbeelden te hebben bespot. Ze verdedigen zich door te stellen dat ze de intentie hadden “te gaen luijden naer costume”.([16])

Het aansteken van de vuren zoals met Sint-Maarten (11 november) viel eveneens onder de verantwoordelijkheid van de Jonkheid. Zie bij dat dossier)

 

3                  Benamingen

De corporatie der jongeren werd geleid door de oudsten van de ongehuwde mannen en koos elk jaar een kapitein of abt.([17]) In Brugge werd deze de Graaf genoemd. Eén van merkwaardigste jongerencorporaties kennen we uit het middeleeuwse Gent. Ze noemen zichzelf Koningskinderen. Deze laatste naam is eenvoudig te verklaren want elk jaar kozen de ‘Kinderen’ een 'Koning', waarschijnlijk met Driekoningen. Er zijn verschillende andere benamingen voor deze corporatie: Moor- of Moerkinderen, Mort-, Moortkinderen, Muerkinderen of gewoon Kinderen.([18])

Dezelfde benamingen vinden we ook in Livonia, helemaal aan de andere kant van de Europese laagvlakte. Het koopmansgilde of Grossen Gilde van de Hanzestad Reval (huidige Tallinn) noemde oorspronkelijk Kindergilde. De ongehuwde kooplui maakten deel uit van de deelcorporatie of broderscap van de Swarte Hovede. Hun patroonsheilige was de als Moor afgebeelde zwarte Sint-Maurice.[19]

De stads-, wijk- of dorpsgroeperingen van de Jonkheid werden elders conventen of abdijen genoemd. In de steden organiseerden ze de maatschappijkritische spelvormen. Door het houden van spottornooien gaven ze kritiek op de nutteloze militaire en van praalzucht getuigende oefeningen van de adel. Vanaf de twaalfde eeuw worden ze vermeld in heel Frankrijk.

Tijdens spottornooien bootste de boerenjeugd de rijke adel na.

De jeugdige groepen, dragen als de algemene benaming ‘classe d’âge’. Daarnaast kregen ze diverse namen zoals in Frankrijk ‘varlets’, ‘varlets à marier’, ‘compagnons’, ‘bachelleries’, ‘royaumes de jeunesse’, ‘abbayes de la jeunesse’. Rooijakkers vermoedt dat hun naam ‘l’Abbay’ in het Nederlands werd verbasterd tot ‘labbayen’. Dit is een ontspanningsvorm op het platteland waarbij de Jonkheid gemengde bijeenkomsten organiseerden in herbergen, waarbij gedanst en gezongen werd.([20])

Deze jongerenorganisaties waren algemeen verspreid in het Europese cultuurgebied. In Duitsland leven zij voort in de 'Knabenschaften', waarvan de aanvoerder 'Obernarr' genoemd werd.([21]) In Midden- en Zuidoost-Europa vormen ook nu nog de jonge mannen van het dorp de groep met verkleedden, die pantomimes opvoeren of optochten houden. Ook de meisjes kunnen zich voor bepaalde gelegenheden verkleden maar het merendeel van de gemeenschap speelt een rol als publiek. Het hele dorp fungeert als een groot theater voor de ongehuwde mannen.([22])


Het Carnaval van  Bazel is nog steeds een feest met trommels en fijfers

4                  Carnavalesk

In de middeleeuwse steden met hun corporatieve cultuur nemen de jongerenabdijen nieuwe vormen aan. Misschien zijn de vaste narrengezelschappen in de steden uit deze jongerenabdijen ontstaan.([23]) De oudste vermelding komt trouwens uit een Vlaamse stad. In 1220 werd in Rijsel een jongerenabdij vernoemd die de naam droeg van ‘Confrérie de l’Espinette’. Jaarlijks werd op Mardi Gras haar ‘koning’ verkozen.([24]) Ze zouden verwant kunnen zijn aan de ‘zottengilden’ die actief waren omstreeks Vastelavont.

In de stedelijke omgeving groeiden vastere structuren en de verkozen gelegenheidskoning of -koningen kregen stilaan ook koninklijke allures. Hun voorrechten raakten ingeschreven in de keuren van de steden. Ook in hun benamingen namen ze stedelijke allures aan; meest gebruikt is Abbaye de Maugouvert, Abbaye des Conards, Infanterie de la Mère Folle. Zie in dit verband ook de opsomming en de optocht van de Gentse buurtschappen tijdens de vastelavontoptocht.[25] Voor Gent is er ook sprake van een Ghezelschepe van den Drooghen, dat in 1511 de eerste prijs wegkaapte “van scoonste incommene”.([26])

In de middeleeuwse steden werd een gedeelte van de jongeren door de kerk opgeleid tot één of andere klerikale functie. In Frankrijk ontmoet men hun organisatie meestal onder de naam van ‘Basoche’, die tot de meest agressieve spotcorporatie van de middeleeuwse feestcultuur behoorde. Hun optredens stonden bol van kritieken op de geestelijke en wereldlijke overheden. Binnen deze corporatief gestructureerde groep leefden carnavaleske gebruiken zoals het kerkelijke feest van de Ezelsbisschop.[27]

In het goed gedocumenteerde Bazelse carnaval verwijzen teksten naar de Jonkheid. De corporaties namen in groot ornaat deel aan de optochten. Ze droegen vlaggen en blazoenen mee en werden begeleid met trommels en pijpers. De groepen waren gemaskerd en beelden allegorieën uit. Ook de corporaties uit de voorsteden namen deel. Die van over de Rijn, Klein-Bazel, (later Frankrijk) kwamen naar de stad met drie sociëteiten, voorstellende de Leeuw, de Wilde Man, de Griffioen.[28] Deze laatste neemt nog altijd deel aan het carnaval. De optochten van de corporaties werden begeleid door vermomden met maskers. Groepen jongeren (de Jonkheid?) maakten er deel van uit met eigen vlag, begeleid door trommels. Achteraan liepen kinderen met de meest fantasierijke kledij. Iedere corporatie of buurtschap had een eigen optocht. Wanneer ze op elkaar botsten in de smalle straatjes liep het soms op vechtpartijen uit omdat de één voor de ander niet wijken wilde.([29])

 

Goya schilderde het optreden van de Madrileense Jonkheid tijdens de carnavaldagen in dit schilderij: De begrafenis van de sardine

 

5                  Analogie

Voor de Moderne Tijd beschikken we over bronnen uit het Zuiden van Frankrijk. [30] In Aix, Marseille, Draguignan zijn er getuigenissen over complete bestuursvormen voor deze jeugdige corporaties. De jonge edelen werden geleid door een ‘prince d’amour’, de jonge klerken verkozen een ‘roi de la basoche’ en de jonge ambachtslui hadden hun ‘abt’.([31]) In de zeventiende eeuw vormde de ‘Jonkheid’ van Draguignan vijf tot zes groepen. Deze hadden elk een eigen zelfstandigheid, een verkozen leider, een financiële autonomie, gemeentelijke inkomsten, een eigen lokaal en muzikanten. ”On dansait beaucoup à Draguignan, la bourgeoisie au son des violons, le ‘commun’ peut-être avec un sentiment plus vif de la couleur locale, au son du fifre et du tambourin.”([32])

De Jonkheid was opgenomen in de militaire zelfverdedigingstructuur van de gemeenten wat vanzelfsprekend klinkt, maar waarover voor ons land weinig informatie beschikbaar lijkt. Een ‘guet’ was de Provençaalse naam voor de burgermilities geleverd door de beroepscorporaties om in vredestijd politiefuncties uit te oefenen. In oorlogstijd werden deze milities ingezet op het slagveld. Stilaan evolueerden ze naar folkloristische optochten: de ‘bravade’. Dit is een folkloristische optocht waarin om de haverklap in de lucht geschoten wordt. Te vergelijken met de 'marches' van Entre-Sambre-et Meuse. Ook in Lembeek wordt er heel wat in de lucht geschoten.

De Provençaalse ‘bravades’ waren oorspronkelijk eveneens bedoeld als begeleiding van ‘processies’. In de Provençaalse steden en dorpen marcheerden tijdens de processies voorop de eerste compagnie, gevolgd door de Jonkheid, de ambachtslui en de landbouwers. Deze optochten werden gehouden bij vieringen van plaatselijke patroonsheiligen of van een ‘bravade’, het typische Provençaals feest waarbij met geweren geschoten werd. ([33])

De verschillende compagnieën stelde men samen op basis van de sociale klasse. De gewapende welstellenden vormden de eerste compagnie, de tweede bestond uit de welstellende jeugd, dan volgden de jonge ambachtslui en de jonge boeren. Daar zat ook een financiële logica in. Enkel de rijken konden zich een paard en volledige wapenuitrusting permitteren. De armen volgden te voet.([34]) Het woord ‘infanterie’ (enfant) kan zijn oorsprong vinden in deze gewapende Jonkheid.

Er bestaat een merkwaardige analogie tussen deze Provençaalse tradities en de folklore uit Lembeek. De soldatenmars lijkt sterk op de Provençaalse “guet” of “bravade”. Men doet een grote ommegang die de hele dag duurt, door de velden en gemeenten rond de gemeente. Deze tocht rond Lembeek noemt men ook ‘Guèlailles’. Deze naam kan evengoed een zeer toepasselijke verbastering zijn van een woord verwant aan ‘guet’. [35] We herinneren ook aan de halfvastenoptocht in Gent, waarvan de naam ‘awete’ afgeleid is van het Oud-Frans ‘aguet’.[36] Zoals aan onze ‘Guèlailles namen aan de Zuid-Franse ‘guets’ of ‘bravades([37])ook de corporaties der schutters deel. In Lembeek trokken vroeger de schuttersgilde uit Halle mee op.

De Jonkheid vinden we ook terug in de Boerenkrijg, de opstand van 1798 in Brabant en sommige streken van Vlaanderen, Henegouwen en Luxemburg.([38]) Tenslotte was de directe aanleiding tot de opstand een order tot mobilisatie. De ‘conscription’ was de verplichte inschrijving voor legerdienst van alle mannen tussen 20 en 25 jaar, de leeftijdsgroep van de Jonkheid.([39]) Onmiddellijk na de gehate conscriptiewet van 24 september 1798 werden in steden zoals Antwerpen, Brussel én in dorpen plakkaten of plakbrieven aangebracht op kerken en openbare gebouwen. Men kon onder andere lezen: "uit den naam der vergaderde Nederlandsche jonkheid". Het verzet van deze Jonkheid is totnogtoe in de literatuur rond de Boerenkrijg weinig aan bod gekomen. Het lijkt dat de Lembeekse Jonkheid niet deelnam aan deze rellen. In elk geval was ze in 1803 weer present bij de soldatenmars.[40]

6                  Conflicten met geestelijke overheid

Met de Franse revolutie van 1789 en daarop volgende bezetting van ons land werden de diverse optochten van de corporaties verboden. Vanaf 1803 werden in de Nederlanden weer stoeten, zowel religieuze als carnavaleske, toegelaten. In Lembeek trok de gewapende begeleiding weer rond op Paasmaandag. “Ook de militaire optochten tussen Samber en Maas hernemen in deze periode. Het is geen toeval dat bvb ook in Walcourt de gemilitariserde processie in dezelfde periode hernomen werd met toelating van de burgerlijke overheden.”[41] In het Thuin kreeg de Jeunesse eveneens de toelating van de ‘maire’ om de processie van Sint-Rochus te begeleiden.[42]

De geestelijkheid is doorgaans niet erg opgezet met de herinvoering van deze tradities. Over de Lembeekse Sint-Veroonprocessie schreef J.B. van Vreckem in zijn functie als secretaris van het Bisdom Mechelen volgende brief aan de prefect van het Dijle-departement..[43]

"Le lendemain du jour de Pâques, il se fait dans la commune de Lembecq arrondissement de Bruxelles, une fête appelée la Dédicace[44], et qui commence par une Procession avec la chasse  de Saint Véron, patron de l'Eglise de Lembecq ; une partie de la jeunesse l’accompagne à cheval, en uniforme de hussards ayant officiers, drapeaux, trimbales et les hommes mariés sont en uniforme de grenadiers."

"Cette procession part de Lembecq vers cinq heures et demie du matin, passe par Braine-le-Château, Clabecq et Tubize, où l'on chante une messe. La procession passe de là près de Sainte-Renelde, Brages, Bogaert et Halle, rentre enfin vers 3 heures après-midi à Lembecq. Les places d'officier, se donnent à ceux qui offrent une plus grande quantité de boisson; les uniformes se louent à Bruxelles, ce qui occasionne de grandes dépenses."

"Le curé doit conduire cette procession avec le T.S. Sacrement jusqu'à une certaine distance de son église et y retourner avec les statues de la Vierge et des autres Saints. Le vicaire accompagne cette procession et vers les trois heures de l'après-midi, le curé doit aller, encore avec le T.S. Sacrement, la reprendre et la reconduire à église. Cette procession, interrompue depuis environ dix ans, a été reprise l'année dernière. Je demande au Préfet les moyens de faire cesser ces abus."

De bemoeienis van de clerus met de dagelijkse gang van het leven in dorp of stad heeft veel weerstand opgeroepen De inmenging van de Lembeekse pastoor en de breuk tussen de Kattekoppen en Koperbroeken wordt illustratief beschreven in het artikel van Vandenplas en Petit. Over het algemeen is in onze contreien het gebrek aan bronnen over deze materie al te opvallend. Om meer zicht te krijgen op deze weerstanden, moeten we weer uitwijken naar de Provence. De talrijke zeventiende- en achttiende-eeuwse conflicten tussen geestelijkheid en gemeenten in het zuiden van Frankrijk zijn wél beschreven. Ze gingen dikwijls over financiële problemen betreffende het bestuur van de kerkfabriek of herstellingen aan de kerk. De vaakst voorkomende bron van conflict was een feest. Men kreeg ruzie over het luiden van de klok door een landsman of gewoonweg door de oppositie van de pastoor tegen de dansen en feesten (les joyes) en de deelname van de ‘tamboers’ aan de optochten. Ook het afschieten van de ‘mousquets’ was een bron van conflicten.([45])

Dit type van conflicten was dus niet gebonden aan een bepaald land. De katholieke Contrareformatie was even internationaal als de volkscultuur. In 1759 beleefde de Zuid-Franse stad Saint-Etienne conflictueuze momenten. Ter gelegenheid van het patroonsfeest onderbrak de plaatselijke geestelijkheid de processie omdat er trommels aanwezig waren. Deze stonden langs de processie en gaven de traditionele roffelsalvo’s bij het voorbijgaan van de relieken. Maar het ergst van al was de botsing van de geestelijken met de plaatselijke ‘Jonkheid’ die drager was van de gemeentelijke standaard: “Le curé s’empara du drapeau que 'Jean Funel pour lors abbat de la jeunesse portait dans les rangs de la procession’ et le déchira; or ce drapeau appartenait à la communauté, qui le lui avait confié, avec le droit de prendre part à la cérémonie, selon l’usage.(…) La Procession (…) ‘fut continuée et parachevée après la retraite du curé et de ses secondaires par tout le peuple qui y étoit et par les officiers de justice et municipaux.” [46]

De Provençaalse gemeentebesturen stelden ook processen in tegen de dorpspastoor of de bevolking verliet gewoonweg de kerk. In 1742 te Collobrières, onderbrak de pastoor de vespers uit protest tegen het afschieten van een salvo. Volgens de archieven beëindigde hij de ceremonie voor slechts enkele vrouwen en mannen. De rest verliet de kerk.([47])
 


De Kermis van Hoboken naar Bruegel.
Dergelijke feestelijkheden vielen meestal onder de verantwoordelijkheid van de jeugd.

7                  Optredens

De Jonkheid had tot taak de traditionele seizoengebonden activiteiten te organiseren en een bijdrage te leveren tot de verdediging van dorp stad of streek. Bij de belegering van Halle in 1580 werden de Jonkheid uit de omgeving gemobiliseerd. Ze werden naast de beroepssoldaten en schuttersgilden ingezet bij de verdeiging der stadsmuren.

Naast deze waren er nog enkele traditionele activiteiten die toe behoorden aan de Jonkheid.

Spinningen en kwanselbieren

'Spinningen'[48] of ‘swingelingen’[49] waren winterse activiteiten voorbehouden aan de meisjes en vrouwen. Bij toerbeurt kwam men bijeen in een woning om gezamenlijk te spinnen of andere werkzaamheden te verrichten. Het waren belangrijke sociale evenementen in de rustige wintermaanden. De meisjes werden met verhalen en zang ingewijd in de geheimen van de vrouwenwereld en in de technieken van de textiel.[50] Het ging er vaak uitbundig aan toe, vooral als aan het einde van de avond de mannelijke jeugd op bezoek kwam. Ze kwamen om het spinnewiel of veeleer spinrok van de favoriete spinster door de nacht naar huis te dragen. Er werd dan muziek gespeeld en gedanst.([51]) Spinningen waren over heel Europa bekend.[52] Het was voornamelijk een plattelandsactiviteit, maar er zijn ook berichten uit het Gentse over het bestaan ervan.([53]) Deze spinningen werden door de kerk sterk bestreden omdat de jeugd van beide geslachten op een ongecontroleerde wijze elkaar konden ontmoeten.[54]

Kwanselbieren was het gezamenlijk drinken op kosten van een bepaald persoon.[55] Bijvoorbeeld bij gelegenheid van een huwelijk of ondertrouw eiste de Jonkheid een traktatie in de vorm van bier of sterke drank. Een gewoonte die nu nog bestaat bij het zogenaamde ‘broek verbranden’ is het afschieten van kleine kanonnen (carbuur schieten) bij het huis van de bruid. Het bruidspaar kon onderweg ook tegengehouden worden door de Jonkheid met bijvoorbeeld een gespannen koord. Ook hier moest getrakteerd worden. Werd er niet voldaan dan kon dit in de gesloten dorpsgemeenschap of de op zich zelf levenden buurten van de steden tot zware spanningen leiden.([56])

Dit gebruik berustte op het principe van de reciprociteit. De aantasting van de huwelijksmarkt werd afgekocht van de resterende jongeren. Deze reciprociteit vinden we terug bij alle overgangsrituelen. Bij geboorte, huwelijk, dood deelde men drank en voedsel met het dorp of de buurt. De overgang van de ene staat naar de andere werd door het gezamenlijke drinken bezworen en beklonken.([57])

Charivari

Charivari’ is de Franstalige term die algemeen in gebruik is om een rituele straftocht aan te duiden. Dit soort optochten komen ons taalgebied voor onder de naam ‘scherminkel’, ‘schrammekelen’, ‘seremenkel’, ‘volksgericht’.([58]) Ook de naam ‘ketelmuziek’ wordt gebruikt, verwijzend naar de manier van lawaai maken. De Engelstalige term ‘Rough Music’ betekent hetzelfde.

De trommel was het belangrijkste instrument bij de optochten der Jonkheid

Charivari’s werden uitgevoerd door jongeren of de jongerengenootschappen, meestal in de periode van carnaval maar ook op andere momenten. Daarbij werd met ketels, potten, pannen, braadijzers een afgrijselijke herrie gemaakt om overtredingen van de plaatselijke regels aan de kaak te stellen. Meestal ging het om huwelijksproblematiek: oudere mannen die jonge vrouwen huwden of omgekeerd, pantoffelhelden of bedrogen echtgenoten, al te bazige vrouwen, bruidegoms uit andere dorpen. Men kon het charivari afkopen door geld of drank aan te bieden aan de Jonkheid, het zogenaamde ‘kwanselbieren’.([59])

Davis wijst op het functionele karakter van het charivari. In geval van het huwelijk van een weduwe moest de geest van de overledene tot bedaren worden gebracht. Deze werd meegedragen in de vorm van een pop. In die zin was het charivari een daad van positieve magie. Daarenboven was de dreiging van een charivari nodig om de achtergebleven kinderen affectief maar vooral economisch te beschermen. Het charivari besloot de aantasting van het evenwicht doordat hij formeel een toestand bevestigde. In geval jonge vrouwen werden gehuwd door een oudere man of een vreemdeling werd de huwelijksmarkt van de plaatselijke jeugd in gevaar gebracht. Deze kon men afkopen met geld of drank, volgens het principe van de reciprociteit.([60]) Het charivari was een moment van spot en agressie, maar niet enkel dat. De optochten van de Jonkheid stonden ook in het teken van het wederzijds hulpbetoon. Het verhuizen van de jonggehuwden gebeurde onder begeleiding en met hulp ervan.([61])

We kennen uit de literatuur vooral de uit de hand gelopen optredens van de Jonkheid gezien deze werden genoteerd of voor de rechtbank kwamen.[62] Het systeem heeft in duizenden lokaliteiten van Europa gewerkt in het voordeel van de plaatselijke samenlevingen, waar er verder weinig wettig gezag visueel in het straatbeeld aanwezig was. Aan de deelnemende jeugd werd op die wijze de verantwoordelijkheden aangeduid van de volwassenen en respect ingeprent voor de biologische orde van de gemeenschap. In die zin vormden de optredens van de Jonkheid een overgangsritus van kind naar volwassenen.([63])

8                  Het einde van de Jonkheid

De sporen van deze rituele optochten vinden we tot diep in de negentiende eeuw.([64]) In deze periode krijgt de kerk, vooral in de dorpen en de kleine steden, vat op de jeugdcultuur. Dit werd vergemakkelijkt door het openstellen en verplichten van het schoolse onderwijs voor de armste bevolkingsgroepen.

De adolescenten werden vanaf de negentiende eeuw georganiseerd in jeugdverenigingen. Deze nieuwe jeugdorganisatie van het type ‘Verein’ deed de traditionele jeugdstructuren verder uiteenvallen. Ze was totaal anders gestructureerd dan de Jonkheid. De Jonkheid bewaakte en onderwees de lokale tradities en identiteit. De communicatie verliep via wat de moderne sociologen de ‘peergroup’ noemen (peereducation). De jeugdvereniging bracht de jeugd onder directe hiërarchische controle van weldoeners en vooral van de geestelijkheid. Door het invoeren van het systeem van de proost kon de plaatselijke pastoor zich mengen in het reilen en zeilen van de dorpsjeugd. De burgerlijke en klerikale ideologie liet zich gemakkelijk binnensijpelen via deze nieuwe communicatievormen.

De jeugdigen werden in hun eigen ouderdomsgroep opgesloten en voorzien van een eigen wetgeving ‘ter bescherming van de minderjarigen’.([65]) Meteen verdween ook de seksualiteit uit de ‘opvoeding’. Dat stond in flagrante tegenstelling met het functioneren van de Jonkheid. Deze oefende het toezicht uit over beide seksen: zowel over de oudere vrijgezellen boven de twintig als over de adolescenten. Dit gebeurde onder andere om regularisatie van vrijage en huwelijk, dus om het ordenen van het seksuele gedrag van de adolescenten.

De kennis over en de organisatie van de feesten en de daartoe horende rituelen behoorde tot het patrimonium van de Jonkheid. Ook deze controle over de feesttradities nam men uit de handen van de jeugd. In de weinige dorpen of steden waar het carnaval de aanval op de volkscultuur overleefde, kwam aan het eind van de vorige eeuw de organisatie ervan in handen van gespecialiseerde groepen volwassenen en comités met notabelen of handelaars. De jeugd verloor haar autonomie en tevens haar macht over de (rurale) samenleving.([66])

Tegelijkertijd met het verminderen van hun maatschappelijke invloed behoorden de volkse rituelen steeds minder tot het officiële en publieke domein. Ze werden ofwel opgeslorpt in het enge familiale leven en degenereerden tot kinderspelen of werden de uitdrukkingswijze van de opstandigheid van uitgesloten groepen. De voornaamste bewakers van de volkse tradities, de Jonkheid en haar vertegenwoordigers, verloren hun status als onderdeel van de maatschappelijke instituties. Ze veranderden van quasi-magistraten in gewone belhamels die de dansen openden op semi-clandestiene danspartijen en kabaal veroorzaakten bij speciale gelegenheden.([67])

Besluit

Ik hoop met deze bijkomende informatie wat meer licht geworpen hebben op het begrip Jonkheid en haar rituele en militaire taken binnen de traditionele gemeenschappen. De Jonkheid was een weinig gestructureerde corporatie die vroeger algemeen verspreid en actief was in een brede Europese ruimte. Door haar positie binnen de gemeenschap was ze betrokken bij een reeks rituelen. De Jonkheid moest processies en andere optochten begeleiden en/of organiseren. Onder het Ancien Régime organiseerde ze ook meestal de lokale feestelijkheden zoals de jaarlijkse kermis(sen).

In die zin volg ik de auteurs van 175 jaar Paassoldaten niet als ze schrijven. “Onze stelling is dat de Lembeekse schuttersgilden de processie van oudsher vergezelden om het reliekschrijn te beschermen tegen rovers en rondzwervend geboefte, die de streek onveilig maakten. Hun rol vervaagde en uiteindelijk werd de taak van de Lembeekse schuttersgilden overgenomen door een vereniging die de organisatie van het militaire escorte tijdens de processie op zich nam. Steevast wordt ze omschreven als "la jeunesse", die reeds met zekerheid in de vroege 17de eeuw bestond.”[68] Het gevaar voor rovers en plunderaars moet zeer gerelativeerd worden. Buiten de momenten van oorlog waren onze landen peisvol en goed geregeerd.

Het lijkt dat Lembeekse schuttersgilde(n), waarover verder weinig geweten blijkt, de processie al dan niet volledig begeleidde(n) in bepaalde periode zoals dat ook de gebeurde in de Provence. De schuttersgilden uit Halle en Tubize waren in elk geval enkel aanwezig bij de aankomst van de processie. De eigenlijke begeleiding van de processie gebeurde door de Jonkheid en hun gewapende deelname hoeft niet geïnterpreteerd te worden als bescherming tegen rovers en bandieten. Hun motieven waren dezelfde als deze die nu nog altijd onze “saldoeten” doen marcheren: zin voor traditie, gemeenschapszin, deelnemen aan een feest of religieuze belevenis. De mars der Lembeekse soldaten is aldus volgens mij geen militarisatie van een nog oudere processie. Het gezamenlijk optrekken van de gewapende Jonkheid met de relikwie van een heilige in een processie rond het grondgebied van de gemeente is gewoon een facet van een oude traditie. Trouwens, cultusstukken zoals mirakelbeelden waren doorgaans eigendom van de gemeente en niet van de kerk[69] en processies waren een gemeentelijk initiatief.[70]

Doordat de optocht doorgaat na Pasen sluit ze aan bij de lentegebruiken die vooral vanaf meiavond de folklore gaan beheersen. Lang geleden werden van op Prinsenbos kanonschoten afgevuurd. Men stak gietijzeren buizen in de grond die men vulde met poeder en papier. Met een gloeiende pook ontstak men vanuit een opening onderaan het poeder dat men een luide knal afging. Deze poken lagen in een groot open vuur op de toenmaals onbebouwde velden tussen Prinsenbos en Bergense Steenweg.[71] Moesten de luide knallen de winter en ander onheil verjagen? Is deze vermelding van het grote vuur de laatste herinnering aan een lentevuur in Lembeek? Zijn de Paassoldaten de levende getuige van het eeuwenoude ritueel waarbij door middel van een optocht langs de grenzen van de gemeente de vruchtbaarheid van veld en land gevierd of hersteld werd?

Armand SERMON
armand.sermon@skynet.be


 

[1] VANDENPLAS, D., PETIT, C., 175 jaar Paassoldaten. Carabiniers en Cavalerie. Paasfolklore in Lembeek. In: Hallensia, Tijdschrift over geschiedenis van Halle, Buizingen en Lemmbeek. Nieuwe Reeks, nr. 4, jrg. 27 (2005), pp. 3- 48.

[2] EVERAERT, Geschiedenis van Lembeek, p. 28.

[3] Algemeen Rijksarchief Brussel, Jointe des Administrations, nr 1294.

[4] Algemeen Rijksarchief Brussel, Schepengriffies arr. Brussel, nr 8735.

[5] Algemeen Rijksarchief Brussel, Schepengriffies arr. Brussel, nr 8735.

[6] Algemeen Rijksarchief Brussel, Schepengriffies arr. Brussel, nr 8735.

[7] DE BRABANTER, C., BONAVENTURE, R., Les Guèlailles ou la marche de St.Véron à Lembeek, Bruxelles, 1969.

[8] Wandelingen door België, De Aarde en haar volken, 1886, Project Gutenberg EBook. In een beschrijving van de Borinage in de XIX eeuw lezen we over het optreden van de Jonkheid in de Borinage:

Afgescheiden van het Sinte-Barbarafeest hebben de dorpen in de Borinage nog allen hunne eigene kermissen, die op verschillende dagen vallen, en met eigenaardige gebruiken gepaard gaan. Zoo is het bijvoorbeeld de gewoonte om aanstonds na afloop eener kermis, van huis tot huis rond te gaan om giften in te zamelen voor het vieren der volgende. De jongelieden, aan wie deze taak is opgedragen, voeren den titel van kapiteins: deze betrekking is een soort van eerepost, waaraan zekere voordeelen verbonden zijn en die bij opbod wordt uitbesteed. De liefhebbers bieden tot honderd, tweehonderd, soms wel driehonderd potten bier, naar gelang van de belangrijkheid van het dorp. Met de opbrengst der kollekte organiseert men bals en bekostigt men vuurwerken en illuminatie: het overschietende komt ten bate van de aannemers.

Zoolang de kermis duurt wandelen deze kapiteins zeer deftig door het dorp, bekleed met de teekenen hunner waardigheid, namelijk: een steek met pluimen en een rotting; zij zijn naar behooren in het zwart met witte das en zien er uit als kellners of ceremoniemeesters. Indrukwekkend vooral is de plechtigheid, waarmede zij het bal openen: nauwelijks laat de muziek de eerste tonen hooren, of zij beginnen langzaam, met gebogen armen, in het rond te draaien, met al de majesteit en de deftige sentimentaliteit van ouderwetsche hovelingen, die een menuet of eene sarabande gaan dansen. Met half gesloten oogen schijnen zij de ongeduldigen en driftigen in bedwang te houden, die gevaar zouden loopen de eischen der welvoegelijkheid uit het oog te verliezen; maar deze vertooning is niet meer dan het verplichte voorspel. Weldra treden kleine meisjes van zes tot acht jaren, mooi gekleed en met linten en strikken versierd, in den kring; de kapiteins voeren de blozende kinderen, wier kleine voetjes onregelmatig trippelen op de maat der muziek, ten dans en walsen met haar ten aanschouwe van de verrukte moeders, die voor haar dochtertjes tegen klinkende munt het voorrecht gekocht hebben om door de kapiteins als “dames de danse” te worden genoodigd.

Een wonderlijke vertooning sluit de reeks van al deze feesten. Is er onder de kapiteins een gehuwde, dan rust op hem de verplichting om de aanbestedingen te houden voor het kapiteinschap van het volgend jaar; maar eerst moet hij zich leenen tot een grap, die zeer krenkend is voor zijne waardigheid als echtgenoot, en vermoedelijk haar oorsprong dankt aan het avontuur van een of anderen Sganarelle, dat in de gedachtenis is blijven voortleven. Men bindt den jongen man, na zijn gelaat met roet besmeerd te hebben, op een ezel, en voert hem zoo, onder het gejuich en gelach der schare, door het dorp.”

(MOLIERE, Le medecin malgre lui. Sganarelle staat voor een zuiplap en bedrogen echtgenoot.)

[9] ROOIJAKKERS, G., Rituele Repertoires, Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant 1559-1853. Nijmegen, Sun Memoria, 1994, p. 299.

[10] CLAES, J., Den Welmeynende Boeren-Zoon, of hoe eenen jongman ten platte lande zich moet voegen, om onder het bestier van zyne ouders, of meesters, christelyk te leeven, afwagtende den tyd, om in den houwelycken staet te treeden (…) Een boeksken zeer nut zoo voor d’een als voor d’ander, die begeerig zyn tot hunnen eeuwige zaligheyd, 3e druk, Sint-Truiden: J.J. Smits, 1803, 4, p. 160. Cit. ROOIJAKKERS, Repertoires, p. 404.

[11] FABRE, D., Carnaval ou la Fête à l’envers. Evreux, Gallimard, 1992, p. 37.

[12] TRIO, P., Volksreligie als spiegel van een stedelijke samenleving, De broederschappen te Gent in de late Middeleeuwen. Leuven, Universitaire Pers, 1993.

[13] GEERTS, K., De spelende mens in de Boergondische Nederlanden. Beernem, Windroos, Genootschap voor geschiedenis Brugge, 1987, p. 135.

[14] TOUSSAERT, J., Le sentiment Religieux en Flandre à la fin du Moyen-Age. Paris, Plon, 1960, p. 745.

[15] Zie verschillende publicaties van BRAEKMAN, W. Charivari met scherminkeling en kluchtspel in Gullegem. In: De Leiegouw, 31(1989). Hier heb ik weer wat nieuws in de hand: marktliederen, rolzangers en volkse poëzie van weleer. Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1990. Spel en kwel in vroeger tijd, Verkenningen van charivari, exorcisme, toverij, spot en kwel in Vlaanderen, Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1992. Volksdansen: Gent, Linde en Mechelen (1564-1657). In: Oost-Vlaamse Zanten, tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen, Gent: LXXIII(1998)4, pp. 284-285.

[16] BRAEKMAN, Spel en kwel, p. 66-67.

[17] DAVIS, N. Z., Les cultures du peuple, rituels, savoirs, résistances au 16e siècle. Paris, Aubier Montaigne, 1979, p. 167. Zie ook: BRAEKMAN, Volksgericht door een Jongerengezelschap te Sinaai. In: Spel en kwel, p. 63.

[18] DE POTTER, F., Gent van den oudste tijd tot heden, Geschiedkundige Beschrijving der stad, heruitgave Roeselare: Familia et Patria, 1997, IV, p. 375-376. De Brugse graaf wordt vermeld in 1291 omdat hij toezicht uitoefende op de melaatsen. Over de Moortkinderen lees de paragraaf over Ribauden of Moertkinderen in SERMON, A., Carnaval. Geschiedenis van het carnaval van Keizer Karel tot Eedje Anseele. Gent, Stichting Mens en Kultuur, 2001.

[19] MÄND, Anu, Urban Carnival. Festive Culture in the Hanseatic Cities of the Eastern Baltic, 1350-1550. Medieval Texts and Cultures of Northern Europe. Turnhout, Brepols, 2005, p. 30-35.

[20] ROOIJAKKERS, Repertoires, p. 325.

[21] FARWERCK, F.E., Noordeuropese Mysteriën en hun sporen tot heden. Deventer, Ankh-Hermes, 1970, p. 304.

[22] POCS, Eva, Rituele maskers en kostuums. In: BLOCKMANS, W., redactie, De Europese Volkscultuur. Hilversum, HD Uitgevers, 1993, p. 70.

[23] FABRE, Carnaval, p. 58.

[24] VAN GENNEP, A., GUICHARD, B., Manuel de folklore français contemporain. Paris, Picard, t. I, 1937, p. 923. MERCERON, Jacques, Hagiographie Facétieuse. In: Bulletin de la Sociéte de Mythologie Française, (1997-1998)186, p. 16.

[25] SERMON, A., Carnaval, p. 17 e.v.

[26] BRAEKMAN, Spel en kwel, pp. 262-264.

[27] Zie de Luuper, 2005/2 of www.luuper.be

[28] Over de dansen der Wildemannen op de Bazelse brug zie RAMONDT Marie, Een Bruggespel met een Wildemansdans, Volkskunde, Driemaandelijks Tijdschrift Studie Volksleven Nieuwe Reeks, Brussel, Standaard, jrg. 13 1954, p. 114 -117. Citaten uit KNUCHEL Fritz, Die Umzüge der Klein-Basler Ehrenzeichen, ihr Ursprung und ihre Bedeutung. Im Auftrage der Schweiz. Gesellschaft für Volkskunde zusammengesteltt, Basel, 1914, 47 p.

[29] GLOTZ, S., Traditions Carnavalesque de Bâle. Mons, Hainaut-Tourisme, 1979, p. 34.

[30] AGULHON, M., Pénitents et Franc-Maçons de l’ancienne Provence, essai sur la sociabilité méridionale. Paris, Fayard, l’histoire sans frontières, 1968, p. 52-53.

[31] AGULHON, Pénitents, p. 60, citeert verschillende oudere werken. TEISSIER, Octave, Le Prince d’Amour et les abbés de la jeunesse. Marseille, Publications Populaires, 1891. MIREUR, F., Le roi de la basoche à Draguignan. Dôle, Blind, 1980. ARNAUD, C Recherches sur l’abbaye de la jeunesse à Forcalquier. Marseille, 1850.

[32] AGULHON, Pénitents, p. 60. In onze streken over de tegenstelling elite en volk in het muziekinstrumentarium. Redactie van Literatuur, tijdschrift over Nederlandse Letterkunde, Het debat tussen de luitkunstenaar en de pijpzakker rond 1560. In: Literatuur in concert, Muziek in de Nederlandse Letterkunde, Utrecht, HES Uitgevers, 1985, p. 17.

[33] AGULHON, Pénitents, p. 48.

[34] AGULHON, Pénitents, p. 48.

[35] Of is deze benaming uit Tubize afgeleid is uit het Franse ‘gueuller’, wat ‘tieren’ betekent? DE BRABANTER, BONAVENTURE, Les Guèlailles, p.7-8. geven een reeks verklaringen voor deze naam.

[36] SERMON, A. Carnaval, zie paragraaf Halfvasten in Gent, p. 19-22.

[37] De overeenkomsten zijn frappant! Zie AGULHON, Pénitents, p. 48.

[38] “Was de Boerenkrijg een Vlaamse opstand? Ook dat is moeilijk staande te houden: enerzijds zijn het noorden van Henegouwen, Waals-Brabant en Luxemburg ruim in opstand gekomen, terwijl anderzijds grote delen en het westen van Vlaanderen opvallend stil bleven.” Zie ALCIDE, Internet, 5-11-1997.

[39]De wet op de conscriptie, op het einde van juli 1798 voorgedragen, veroorzaakte in onze gewesten een grote onrust. Ze werd afgekondigd op 5 september 1798. Iedere Fransman, dus ook onze jongeren, van 20 tot 25 jaar werd soldaat verklaard. De jongeren waren verdeeld in 5 klassen, jaar voor jaar, die opeenvolgende konden worden opgeroepen. Het stond ook vrij, in buitengewone gevallen, een lichting in massa te bevelen, ‘la levée en masse’. Op 23 september eerstvolgend werd een wet gestemd die een lichting beval van 200.000 man, bestaande uit al de conscrits van de eerste klasse.” A.THYS, De Belgische Conscrits in 1798 en 1799, p. 13-14. Zie ALCIDE, Internet, 5-11-1997.

[40] Bisdom Mechelen schrijft in 1804 een brief aan de prefect van het Dijle-departement. Zie volledige tekst in volgende §. In de brief is o.a. sprake van: "Procession avec la chasse  de Saint Véron (…) une partie de la jeunesse l’accompagne (…) Cette procession, interrompue depuis environ dix ans, a été reprise l'année dernière."

[41] Zie VANDENPLAS, D., PETIT, C., 175 jaar Paassoldaten, p. 7. Voetnoot 21: www.latrinite.be 

[42] Zie VANDENPLAS, D., PETIT, C., 175 jaar Paassoldaten, p. 7. Voetnoot 22. SCHROEDER, P., HENRY, B. Marches d’ Entre Sambre et Meuse et d’ailleurs. In: Le Folklore Brabançon, nr 157 (1963), p. 85.

[43] Arch. du Royaume, Dép. Dyle. Préfecture. Liasse n' 922. Zie VAN DEN WEGHE M.J., Essai historique sur le Stévenisme. In: Gedenkschriften Geschied‑ en Oudheidkundigen Kring Halle, nr. 3 (1926), p. 150.

[44] “Dédicace” betekent kerkwijding. Net zoals het Nederlandse “kerkmis” evolueerde tot “kermis” evolueerde het woord in het Picardische dialect van Henegouwen en Noord-Frankrijk tot “ducasse”. “Kermesse”en “ducasse” zijn synoniem. “Foor” en “foire” betekenen ongeveer hetzelfde. Deze namen vinden hun oorsprong in het Latijnse “forum” of “markt”.

[45] AGULHON, Pénitents, p. 52 en p. 379.

[46] AGULHON, Pénitents, p. 52-53.

[47] AGULHON, Pénitents, p. 54.

[48] Zie ook de Duitse betekenis van Spinnen in het Duits:” Gek zijn of doen.

[49] BRAEKMAN W.L., Zwingelingen. Dans en drinkpartijen voor jongelui te Letterhoudtem. In: Oost-Vlaamse Zanten, Gent, jrg. 72, nr. 2, p. 100- 101, 1997. Zwingelen is het draaien van vlas tot een draad.

[50] CALLEWAERT D. Die Evangelien van den Spinrocke. Een verboden volksboek "zo waar als evangelie (ca 1510), Kapellen, 1992.

[51] ROOIJAKKERS, Repertoires, p. 307 e.v.

[52] Voor het middeleeuwse Frankrijk zie VAULTIER R., Le Folklore pendant la geurre de Cent Ans d' après les lettres de rémission du Trésor de Chartres, Paris, 1965, p. 111-114.

[53] Het is geschreven door LIEVEVROUW-COOPMAN. In: Oostvlaamsche Zanten, 17(1942)5. Ik heb de indruk dat de tekst geschreven werd om de ‘Volkscultuur’ met grote ‘V’ een Germaanse injectie te geven. We zitten immers in het jaar 1942. Maar verder is het een boeiend verhaal voor wie in folklore geïnteresseerd is.

[54] DE BROUWER J., De kerkelijke Rechtspraak en haar Evolutie in de Bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795. Tielt, I, 1971, p. 267. DE BROUWER J., De Kerk en het ontspanningsleven ca 1700, ¨Federatie vd kringen voor Oudh. en Geschied Belgie, Handelingen van XLI Congres, sept 1970, II, Mechelen, 1971.

[55] Volgens BRAEKMAN is quanselbieren in oorsprong het vers bier proeven door de gildebroeders daags voor de gilde feest houdt.

[56] ROOIJAKKERS, Repertoires, p. 326 e.v.

[57] ROOIJAKKKERS, Repertoires, p. 329.

[58] BRAEKMAN, Spel en kwel. In Deel I, pp. 11-112 beschrijft een reeks charivari’s in Vlaanderen. Voor een uitvoerige bibliografie verwijst hij naar JACOBS, Aanzet tot interdisciplinaire studie van volksgerichten in Vlaanderen. In: Oostvlaamse Zanten, 61(1986), pp. 85-104. Er is een themanummer van Volkskundig Bulletin, 15(1989) en een artikel van BRAEKMAN, Charivari met scherminkeling en kluchtspel in Gullegem. In: De Leiegouw, 31(1989), 275-316. Zie ook DENECKERE, Geuzengeweld, pp. 20-21. Ze geeft als literatuur: onder redactie van ROOIJAKKERS, ROMME, Charivari in de Nederlanden, Rituele Sancties op deviant gedrag. In: Volkskundig Bulletin 15(1989)3, pp. 253-394, met bijdragen van verschillende auteurs. JACOBS, Charivari in de Vlaamse dorpen (18de-20ste eeuw) Macht, cultuur en symbolisch geweld. In: Machtsstructuren in de plattelandsgemeenschappen in België en de aangrenzende gebieden. Handelingen van het 13de internationaal colloquium, Spa, 3-5 sept. 1986. Brussel, Historische Uitgaven Gemeentekrediet 77, 1988, pp. 105-121. JACOBS, Een schakel tussen repertoires? Politieke charivari’s in Belgische steden (1830-1839). In: Volkskundig Bulletin, 20(1994)I, pp. 1-18

[59] PLEIJ, Vastenavond-Carnaval, p. 25.

[60] DAVIS, Cultures du peuple, pp. 169-170. DENECKERE, G., Geuzengeweld, Antiklerikaal straatrumoer in de politieke geschiedenis van België, 1831-1914. Brussel, Vubpress, 1998. Auteur legt door de aard van haar studie de nadruk legt op het conflictueuze bij de uitvoering van het charivari. Ze bevestigt het aandeel van de ‘Jonkheid in het tumult.

[61] Bij een bezoek aan Museu Nacional de Arte Antiga te Lissabon botste ik in één der zalen op de ‘Jonkheid’. Het is een kleurrijk en romantisch schilderij waarop een optocht met de zingende ‘Jonkheid’. Met linten en muziekinstrumenten begeleidt een dansende groep een hoog opgestapelde kar met huisraad waarop een met bloemen getooid koppeltje. Ik noteerde ergens de naam van de auteur maar gezien het toenmalige relatieve belang ervan voor mij, speelde ik de gegevens kwijt.

[62] Zie ook de verschillende publicaties van JACOBS M., Charivari in Vlaanderen Verliefd, verloofd, getrouwd. Brussel, ASLK, p. 49-58; 1988. JACOBS M. Vrijen,  trouwen en ketelmuziek. In: Ethnologia Flandrica, nr. 4, p. 41-54, 1988. JACOBS M., De leerjongens van Hogarth. Aspiraties, effecten en details. In: H. Deceulaer, M. Jacobs en K. van Honacker (red.) De ambachten in de pre-industriële samenleving. Interfacultair Departement voor lerarenopleiding. Bijscholingscahier geschiedenis, Brussel, VUB, nr. 9, p. 122-193, 1996. JACOBS M., Zonder twijfel dat waarschijnlijk… Ambachtelijke geschiedenissen in de Zuidelijke Nederlanden aan het einde van het ‘Oude Regime’. In: LIS C. & SOLY H. (red.) Werelden van verschil. Ambachtsgilden in de Lage Landen. Brussel, VUBPress, p. 243-292, 1997. JACOBS M., Charivari. Een aanzet tot interdisciplinaire studie van volksgerichten in Vlaanderen. In: Oost-Vlaamse Zanten, Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen, jrg. 61, p. 85-104, 1986. JACOBS M., Stelen mag? Een volksrechterlijk fenomeen te Zichen-Zussen-Bolder (1985-1987), enkele kanttekeningen. In: Oost-Vlaamse Zanten, Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen, jrg. 62, p. 179-195, 1987.

[63] DAVIS, Cultures du peuple, pp. 170-169.

[64] DENECKERE, Geuzengeweld, pp. 20-21.

[65] De arbeidersjeugd zat gevangen tussen de nieuwe opvattingen over de jeugd en haar traditionele vrijdom. BOONTJE beschrijft dit conflict voor Aalst. BOON, L.P., Pieter Daens of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht. Arbeiderspers, 1971, pp. 42-43.

[66] Voor de rol van de jeugd in het Zwitserse carnaval CHAPPAZ-WIRTNER, Les adolescents à carnaval, sauveurs de l’utopie festive, Scheizerisches Archiv für Volkskunde, 84(1988)3-4, pp. 233-243. Deze auteur verwijst naar basiswerk GILLIS, John R., Tradition and Change in European Age Relations 1770-Present, Studies in social discontinuity. New York, San Francisco, London, Academic Press, 1974.

[67] AGULHON, Pénitents, p. 63.

[68] VANDENPLAS, D., PETIT, C., 175 jaar Paassoldaten, p. 6.

[69].In een handschrift in de Halse kerk bevindt zich een reglement betreffende de verplaatsing van het miraculeuze beeld van de Zwarte Lieve Vrouw. Dit beeld werd in het jaar 1267 aan de stad geschonken. Uit de tekst blijkt dat de Baljuw, Meier en Schepenen van de stad de enige bestuurders en bewaarders (depositaires) waren. Ze waren de enigen die konden bevelen het te verplaatsen of om in de processie te dragen. Sinds het verblijf van het beeld in Halle is het nooit verplaatst dan in opdracht en in aanwezigheid van de stadsmagistraat in zijn geheel, zonder tussenkomst van een priester. Verder blijkt dat de cultusvoorwerpen in de kerk en het geld van het offerblok eigendom zijn van de gemeenschap. Registre contenant les droits prérogatives et honneurs qui competent aux Srs. Bailly Mayeur et Echevins de la Ville de Hal en leur qualité de membours Supremes de l"Eglise et chapelle Notre Dame dudit Lieu. Zie: Hallensia, Nieuwe reeks, 21(1999)2-3, p. 60.

[70] Zie ook SERMON, Carnaval, p. 159 e.v.

[71] DE BRABANTER, BONAVENTURE, Les Guèlailles, p.12.