1.4 Fatsoenrevolutie 

1.4.1 Kentering omstreeks 1870

In de negentiende eeuw werd in Gent het carnaval gevierd zoals overal elders in de Europese steden. Het was zeer populair en populistisch. Omstreeks 1870 veranderde de houding van de Gentse burgerij tegenover het straatcarnaval. Was het carnaval veranderd? Waarschijnlijk niet. Wat wel veranderde in de voorbije decennia was de economie. De industrie ontwikkelde zich verder. Vanuit de dorpen trok een gestage stroom migranten naar de stad. De beluiken raakten overvol. Opstand en revoltes dreigden in de Europese grote steden. Tijdens de ‘Commune van Parijs’(1871) zou voor het eerst een socialistisch geïnspireerde regering aan de macht komen. Een revolutie van onderop dreigde elk moment los te barsten. De bevreesde burgerij trok zich in haar eigen wereld terug. De stad werd opgesplitst in ‘miljoenenkwartieren’ en arbeidersbuurten.[1]

Door het verstevigen van de klassengrenzen was het arbeidersvolk een anonieme, onberekenbare factor geworden. Het volk werd benaderd met stereotypes rond zedeloosheid en boertigheid. Alhoewel de ‘slonsen' al lang in het Gentse carnaval rondliepen, zal men in navolging van Le Bien Public stilaan kritiek gaan uitoefenen op de kledij van de gemaskerden. De kostuums vond men niet langer origineel en men vond de zelfgemaakte kostuums van de domino’s, boeren, clowns vulgair. De burgerij ging er zich in toenemende mate aan ergeren. De Journal de Gand gaf op achttien februari 1885 een goede samenvatting van mening van de burgerij over het regenachtige carnaval van dat jaar: “Les masques crottés et mouillés étaient encore plus malpropres et plus ignobles que d’habitude. Sauf aux bals du Théatre, de l’Eden et du Skating-Ring.” Dit waren de burgerlijke bals.

De elite organiseerde voortaan haar bals ver weg van het volk. Deze scheiding deed zich ook voor in de kleinere steden zoals Aalst. De Denderbode van één maart 1900 schreef dat omstreeks 1880 talrijke café-chantants en danszalen ingericht werden. Tussen deze zalen was, op kleine uitzonderingen na, een zeer stipte grenslijn getrokken. De burgerij trok naar Concordia (Schoolstraat), het gekende Casino of Bokken Hof in de Nieuwstraat (nu Vlaanderenstraat), naar de Comte d'Egmont (Grote Markt), of naar de Société Privée.op het Keizerlijk Plein. De Aalsterse arbeidersbevolking trok naar de danszalen in de Nazarethstraat Au Voyageur, in de Hoogstraat A la Grande Salle de Danse, in de O.L.Vrouwstraat Café-Chantant, op de Hopmarkt In de Hollandsche zaal, in de Molenstraat In den Koeikop, op de Varkensmarkt A la Nouvelle Corbeille.[2]

Bij de welmenende elite ontstond een nieuwe trend om tijdens de carnavaldagen een beschaafd vermaak aan te bieden aan de arbeiders. De liberale werkmans- en vrouwengenootschappen organiseerden toneel- en zangvoorstellingen. Deze initiatieven werden overgenomen door andere burgerlijke verenigingen zoals ‘Onze Moedertaal Vooruit’, ‘Moedertaal en Vrijheid’, ‘Leie- en Scheldezonen’, de ‘Cercle Catholique St-Pierre’, ‘Patronage Catholique d’Akkergem’.[3]

1.4.2 Dagen der verdierlijking

Ook de sociaal-democratie keurde de carnavalsfeesten af want de  arbeiders moesten zich onthouden van zang en drank. De sociaal-democraten propageerden een strenge levenswijze, met ascetische trekjes. in 1899 schrijft Vooruit Wie niet werkt op 1 Mei, gaat met vrouw en kinderen in de stad wandelen, maar onthoude zich vandrinken; hij gaat zich verkwikken naar buiten, in de rustige, vrije natuur, maar hij denke aan geen drank; als men wat te verteren heeft, men koope voor zich en de zijnen voedsel”.[4] Daarenboven moest de arbeider deelnemen aan wat op dat moment beschouwd werd als het summum van cultuur: de burgerlijke cultuur. ANSEELE wilde de arbeiders tot ‘edele en zedelijke’ mensen opvoeden én hen tot een hogere beschaving omhoog tillen.[5]

De Gentse sociaal-democraten maakten van de strijd tegen carnaval een actiepunt. AVANTI[6] schrijft. “Deze strijd tegen de vastenavond-baldadigheden is een der eeretitels der Gentsche socialisten; ze zijn erin gelukt, door de omstandigheden geholpen, die dagen der verdierlijking uit de lokale gewoonten te verdrijven.”[7].

Dat het menens was en dat dit bovendien één van de eerste actiepunten der nieuwe partij werd, bewijst het feit dat de partij reeds in 1877 ”ter gelegenheid van Karnaval een groot werkliedenfeest als protestatie tegen de verdierlijking der vastenavonddagen” inrichtte.[8] Ook al het jaar voordien in februari 1876 organiseerde ‘Het Internationaal Werkliedenverbond Afdeeling Gent’ een groot concert en een tombola als substituut voor carnaval. In een pamflet werd dit volksfeest zedeloos genoemd: “Weldra zullen de Karnavaldagen, die barbaarsche feesten, welke oneer, zedebederf, volksverbeesting na zich slepen, die woeste braspartijen, door de opperhoofden der kerk ingesteld om de massa nog meer te verdierlijken en haar gevoel van eigenwaarde gansch te vernietigen; weldra zullen die volkszwelgerijen opnieuw aanbreken. Tegen die zedelooze instellingen moet ieder weldenkend mens protesteeren en den ledigen tijd die hem dan overblijft besteden aan de verzekering van zijn eigen toekomst, aan de grote zaak, aan de ontvoogding der volkeren”.[9]

In 1891 lanceerde de partij opnieuw heftige aanvallen. Met het naderen van de carnavalsfeesten zocht men naar alternatieven en stelde deze ook voor aan de gemeenteraad. De traditionele vrije dag op de derde carnavalsdag, ‘Vetten Dijnsdag’ of ‘Mardi Gras’, werd het doelwit van de aanvallen. Deze dag was immers de meest gevierde en de feestvreugde ging dan naar de climax. Het was de dag der ‘slonzen’. Op dat moment was het belangrijkste onderdeel van de carnavalsfeest nog altijd de optocht die ‘Den Toer' genaamd wordt. Volgens AVANTI was het een “opeenvolging van rijtuigen, vermomden en nieuwsgierigen, die elke Carnavalmiddag den kringloop eener menigte straten uit het midden der stad doortrok, en het centrum der Carnavalpret daarstelde. Vooral den Dinsdag waren de toneelen gemeen en weerzinwekkend.”[10]

1.4.3 Afschaffen ‘Vetten Dijnsdag’

De partij ging dus in het tegenoffensief en nam in eerste instantie de carnavalsdinsdag tot mikpunt. Ze stelde voor om de vrije dag van deze dinsdag te vervangen door een vrije dag op Eén Mei’, dan nog geen officiële feestdag. Met dit voorstel wilden de socialistische leiders zowel het liberale gemeentebestuur als het patronaat voor hun verantwoordelijkheid stellen. Bedoeling was de burgerij voor een dilemma te plaatsen. Ofwel steunde deze verder de “weerzinwekkende taferelen” van Vette Dinsdag ofwel schonk men aan de sociaal-democratische arbeidersbeweging haar eigen feestdag.

“Van in de maand Januari werden twee verzoekschriften gezonden, één aan den Gemeenteraad, een ander aan de fabrikanten.”[11] De brief aan de gemeenteraad was opgesteld in het Frans. De schrijver ervan was goed op dreef. Par suite d’une regrettable tradition le mardi du carnaval est un jour consacré à des mascarades et à des orgies particulièrement blâmables et dégradantes. On ne voit que déguisements en lambeaux, d’une malpropreté repoussante; on n’entend que des chansons obscènes et des interpellations ordurières, des scènes d’ivrognerie et de débauche. Les auteurs de ces tristes saturnales perdent toute dignité et tout respect d’eux mêmes. C’est un spectacle démoralisant.”[12]

Het gemeentebestuur won inlichtingen in bij Gentse fabrikanten en bij de verantwoordelijken van de politie. Het afschaffen van Vette Dinsdag had volgens dezen voor- en nadelen voor het bedrijfsleven. De vrije dagen werden nu gebruikt om onderhoudswerken uit te voeren en waren bijgevolg niet echt verloren. Indien men de vrije dag op ‘slonsendinsdag’ afschafte, dan moesten de feestelijkheden op maandag om middernacht stoppen. En dan mochten er zeker geen bals en feestelijkheden meer zijn op dinsdag zelf. Men zou dan ook moeten de maskerades verbieden op dinsdag. Dit leek zelfs voor de politiecommissarissen te drastisch. Dans l’état actuel de nos traditions locales il n’y a pas moyen de défendre brusquement sans transition et d’une façon radicale les réjouissances populaires qui ont lieu ce jour depuis un temps immémorial, et surtout de le faire en interdisant non seulement le tour, mais les mascarades et déguisements, les fêtes et les bals publics et en supprimant le jour susdit le congé traditionnel de nos écoles et de nos administrations.”[13]

De vrije dag van ‘Vetten Dijnsdag’ bleef uiteindelijk behouden. De liberalen beriepen zich op een referendum dat in een Gents textielbedrijf gehouden was. In het Gentse vlasfabriek ‘La Gantoise’ werkten meer dan tweeduizend arbeiders en arbeidsters. Bij een referendum stemden slechts tweehonderd voor het afschaffen van de vrije dag op carnavalsdinsdag en het invoeren van de vrije dag op ‘Eén Mei’. Negentienhonderd personeelsleden stemden voor het behoud van de feestdag op Vette Dinsdag. Dit referendum was een zure pil voor de Gentse socialisten. Ze leden een feitelijke nederlaag bij hun eigen basis na de jarenlange hetze tegen carnaval. De Gentse ‘Vereeniging der Vlasbewerkers en Bewerksters’ stak haar teleurstelling niet onder stoelen of banken. “Gij hebt uwe verlaging gestemd, het zij zo” schreef ze in een pamflet. Dit referendum toont het belang aan van het carnavalsfeest voor de arbeiders in die periode. Deze uitslag deed de burgemeester wijselijk besluiten: “Il ne sert à rien de faire des règlements quand les moeurs y sont hostiles, parce que alors l’exécution en devient impossible.”[14]

Op vierentwintig januari 1891 antwoordde het Gemeentebestuur dat openbare feestdagen niet in haar bevoegdheid lagen: “derwijze dat uwe vraag, voor wat het feest van Eén Mei betreft, door ons niet kan beantwoord worden.” Toch kon de partij punten scoren betreffende de publieke feestelijkheden van ‘Vetten Dijnsdag’. Het antwoord van het gemeentebestuur stipuleerde dat: “Uw voorstel om den dijnsdag van Karnaval af te schaffen, zullen wij zonder uitstel aan den Gemeenteraad onderwerpen.” [15] Op de gemeenteraadszitting van tien juli 1891 kwam het voorstel ter bespreking. “Men bracht het niet verder dan tot de afschaffing van DEN TOER op den Carnavaldinsdag. Al de overige feestelijkheden bleven behouden” meesmuilt AVANTI.[16]

Ter gelegenheid van het carnaval van 1892 berichtte het college: “De burgemeester deelt mede, dit naar de wens van de gemeenteraad van 10 juli 1891, overwegende dat men de ontuchtige zangen, waarvan er gedurende de carnavaldagen gebruik wordt gemaakt, dient te beteugelen, alsook een einde te stellen aan de walgelijke vertoningen van gemaskerde en verklede personen, welke zich namelijk de dinsdag van carnaval voordoen, bericht de bevolking, dat die buitensporigheden niet meer mogen geduld worden. Beveelt de heer oppercommissaris van politie de wanorde te doen ophouden.”[17] Door hun optreden in de gemeenteraad slaagden de sociaal-democraten er toch in het volksfeest een zware slag toe te brengen. De traditionele optocht, ‘Den Toer’, op dinsdagnamiddag was immers het hoogtepunt van het carnavalsfeest. En onder sociaal-democratische druk verbood het stadsbestuur voortaan deze optocht. Dit betekende een eerste stap in de afbouw van het feest.

Het afschaffen van ‘Den Toer’ op carnavalsdinsdag kon de sociaal-democraten niet bevredigen. De haat van ANSEELE tegen het carnavalsfeest was zodanig dat hij rare sprongen maakte. Nu fabrieksarbeiders van zijn beschavingsstrategie niet moesten weten, richtte hij zich tot de fabriekseigenaars in een emotionele brief. Deze schreef hij in 1893 naar het patronaat met de vraag de ‘Vetten Dijnsdag’ te vervangen door een vrije dag op ‘Eén Mei’. De brief is in merkwaardige bewoordingen opgesteld. “ (…) De walg voor de Vastenavondfeesten stijgt met elken dag bij het grootste deel der werklieden, en 't is met genoegen dat zij hunnen verdwijning zullen zien, wanneer de verloren rustdagen door anderen worden vervangen. Wij vragen U, Mijne Heeren, laat ons den Dinsdag van Carnaval werken. Wij willen onze zoons en dochters aan de gevaarlijke gevolgen van dien dag onttrekken. Een verdediger uwer klasse, een gewezen minister, M Frère, heeft meer dan eens gezegd, dat het licht van boven komt, dit wil zeggen, dat het verstand, de hoogste zedelijkheid en eerlykheid van de rijken komt. Wy verzoeken U, Myne Heeren, het licht te doen schynen. Wij verzoeken U, uwe fabrieken dien dag te openen, te toonen dat gij ons minstens zoo goed wilt als wij zelven willen zyn en de verheffing van ons gezin, de volmaking van de opvoeding onzer kinderen niet wilt laten afhangen van een vijffrankstuk, dat gij - misschien- minder zoudt kunnen winnen."[18]

ANSEELE zou niet rustten voor het carnaval definitief uit de geesten en harten van de Gentenaars verdwenen was. Dit zal hem nog jaren inspanningen vragen, maar het zal lukken. Op zeventien november 1895 waren er verkiezingen geweest. Deze gebeurden volgens het stelsel van het algemeen meervoudig stemrecht. Het aantal kiezers bedroeg 28.100 personen (bijna 18% van de bevolking) die samen 35.070 stemmen uitbrachten. De liberalen haalden 11 zetels, de katholieken en de socialisten elk 10. Er waren ook toegevoegde gemeenteraadsleden gekozen uit de kiezersnijveraars en de kiezerswerklieden. De socialisten wonnen bij de werklieden de vier zetels met ongeveer 6200 stemmen tegenover 2200 stemmen voor de anti-socialisten. Van de nijverheidszetels gingen er drie naar de liberalen en één naar de katholieken. De uiteindelijke zetelverdeling was nu veertien voor de liberalen én veertien voor de socialisten, de katholieken hadden elf zetels.

Er bleef een liberaal gemeentebestuur maar de socialisten probeerden van nu af aan in de gemeenteraad een meerderheid tegen het carnaval te vormen. Op één februari 1897 brachten ze de afschaffing van de 'slonsendag' in de gemeenteraad. Een nieuw argument moest de andere partijen overtuigen. Ditmaal probeerden ze de burgerij met economische belangen te overtuigen: “De neringdoende burgerij heeft niets te winnen bij het behouden van de derde dag, vermits in het algemeen dan al de spaarpenningen der carnavalzotten uit de werkersstand reeds verteerd zijn, dat er op de plak gekocht wordt en dat de ongelukkigen weken en weken hun verkwistingen moeten uitzweten en zich zelfs het noodzakelijke onttrekken.” De 'slonsendag' moest afgeschaft worden; “zelfs ook wanneer het volk, onbekend met zijn ware belangen, verblind genoeg zou zijn er protest tegen aan te tekenen.”[19]

1.4.4 Campagne van 1897

In het jaar 1897 werden alle messen geslepen om het feest te nekken. Einde februari 1987 berichtte Vooruit: “Gedrukte en gezegelde banden maskers af, verboden met confetti te werpen zijn in de administratie van het blad Vooruit te bekomen aan den prijs van 25 centiemen.”[20] Alle energie werd gericht op het demonstreren van de nieuwe zedelijkheid die de sociaal-democraten onder het arbeidende volk brachten. De partij zal op de carnavalsdagen aan de militanten een loodzwaar programma van vergaderingen en culturele activiteiten aanbieden.

In dezelfde kolom van Vooruit werd meegedeeld dat de Multatuli Kring' op carnavalszondag “eene buitengewone Toneelvertoning” geeft. “Men zal opvoeren: Het rouwkleed, dramatisch schouwspel in 1 bedrijf, en Prima Donna, een blijspel.” De kaarten zijn te verkrijgen bij de portier van Vooruit. Eveneens geeft de Naai- en Ontwikkelingschool van de Vlasbewerkings Vereeniging” in samenwerking met de wijkclub "De Verbroedering een schoon concert (…) waarvan het programma (…) zeer keurig is samengesteld. Inkomprijs tien centiemen!” De absolute topper van het ‘antiantifeest’ werd de opvoering van Tannhäuser, de opera van WAGNER, in de Gentse schouwburg.

 Weg met de Slonsendag” titelde Vooruit op zevenentwintig februari 1897. “De radico-socialisten vroegen in den gemeenteraad de afschaffing van den derden Karnavaldag. Liberalen en katholieken (…) stemden tegen dit voorstel. De liberalen (…) logen, want zij helpen het volk verstompen. Zij waren de apostels van het sparen en zij organiseren de verkwisting (…) De katholieken (…) zijn schijnheiligen, huichelaars die geen woord van hunnen godsdienst gelooven.” Tot dan toe hadden de sociaal-democraten reeds enkele feestelijkheden op carnavalsdinsdag kunnen laten afschaffen. Nu ging het om een totaal verbod van alle maskerades. De andere partijen hielden het bij een verbod waarbij overdag niet gemaskerd mocht rondgelopen worden. “Het verbod om den dinsdag slechts na 8 uren te mogen maskeeren is zoveel als niets (…). De uitspattingen worden omhuld met den mantel der duisternis; zij zijn er slechts te erger om.” Hetzelfde artikel van Vooruit somde tot slot de anticarnaval activiteiten van de partij op. Gezien de burgerpartijen “uwen val, uwe verbeesting willen en met plezier zien” stelde Vooruit: “schenk hen dat genoegen niet, masker u niet, zingt geen walgelijke liedren. Stroomt naar de museums om er de kunst te leeren kennen en liefhebben. Stroomt naar de vertooning van Tannhäuser, maandag (…). dinsdagmorgen allen naar de openbare meeting.”

Deze aanmaningen werden overgenomen de dagen nadien. Vooruit van achtentwintig februari en één maart 1897 publiceert het definitieve programma van het anticarnaval. De partij belegde op dinsdag een meeting  in het ‘Feestlokaal Vooruit’ in de Bagattenstraat. “Aan de dagorde staan de volgende onderwerpen: Karnaval, Koersen en de Kiezing voor de Werkrechtersraad.(...) Met opzet houden wij deze meeting den dinsdagmorgen van Karnaval. Onze tegenstrevers zeggen: wat beteekenen uwe protestatiën tegen Karnaval, wanneer gij zelve niet bewijst dat de werklieden die dagen aan iets anders en aan iets beters willen besteden.” [21]

Pittig detail, met dezelfde oproep tot een anticarnaval, werd gemeld dat er “kostumen voor de Eerste Communie” te koop zijn in de winkels van 'Vooruit'. Dat carnaval een katholiek feest zou zijn , was één de talrijke argumenten van ANSEELE tegen het carnvalsfeest. Het zou een religieus feest zijn waarin men veel geld verkwistte. Nochtans was het communiefeest een katholieke feest waar ook wat geld aan verkwist werd. Het toch rabiate antiklerikale verbalisme der Gentse sociaal-democraten vertoonde soms wat gedachtenkronkels.[22]

1.4.5 Na de campagne van 1897

Op twee maart 1897 volgde nogmaals een laatste oproep: “Wij moeten daar met duizenden bijeen zijn om aan de heeren te toonen dat het eigenlijke volk, de verstandige arbeiders, tegen de uitspattingen zijn.” Die duizenden werden uiteindelijk honderden. Dit aantal was toch ruim voldoende voor de propagandamachine om in Vooruit over grote successen te schrijven. Want Vooruit toonde zich bijzonder verheugd over het succes van de campagne. Op drie maart meldde de krant: “Het was zondag prachtig weder, een weder om de zotten aan te moedigen, maar er waren bijna geen verkleedden of gemaskerden te zien (…). In onze lokalen was het overal zoveel te drukker. (…) Wij zien duidelijk dat de beestigheden veel afnemen, dat het werkvolk zich hooger heft, dat onze propaganda tegen karnaval met de beste uitslagen wordt bekroond. Nog enkele jaren en de beestigheden behoren tot het verleden, dank zij de socialisten…” Toch even de vermanende vinger opheffen:Het concert in ons Feestlokaal kon beter bijgewoond zijn.”

De dag nadien is Vooruit nog altijd in de wolken over de meeting in het feestlokaal op dinsdag. Tussen de letters door lezen we dat het beter had gekund. “Om 11 ure was de zaal schoon gevuld met 500 à 600 zittende partijgenooten, wat zeer verheugend is voor een dinsdag van Karnaval. Om 12 ½ eindigde de meeting in eene opgewekte stemming. De proef om den dinsdag van Karnaval dus te besteden, als een propagandadag is ten volle gelukt en dit strekt ter eer der partijgenooten.”[23] Merk op dat in de oproepen van Vooruit in de voorafgaande dagen sprake was van vele duizenden aanwezigen en nu geschreven wordt over “500 tot 600 zittenden”.

Dat de Gentse arbeiders te mobiliseren waren voor ernstige onderwerpen bewijst het grote aantal debatten en meetings in de periode omstreeks 1900.[24] Bijgevolg moeten we het aantal aanwezigen op de bijeenkomsten van het anticarnaval relativeren, want deze vijfhonderd tot zeshonderd militanten vertegenwoordigden zeker niet de man in straat. Hier zat de harde kern van de Gentse ANSEELE-getrouwen, misschien aanwezig op zulke bijeenkomsten om andere redenen dan pure overtuiging. 'Vooruit' was meer dan een politieke beweging. Het was een microkosmos met tientallen randorganisaties. Voor die periode moet het totaal aantal bestuursleden van de socialistische verenigingen op 270 tot 280 worden geraamd.[25] In 1888 werkten er 150 arbeiders en bedienden voor 'Vooruit'. Tien jaar later, in 1898 groeide dit aantal voor de gehele beweging aan tot 327 personen.[26] Bij bepaalde gelegenheden voelden deze ‘werknemers’ zich verplicht om aanwezig te zijn. Het personeel van de drukkerij, winkels, apotheken, textielfabrieken werd op deze dagen opgetrommeld. Men was altijd de leus van ANSEELE indachtig: “Wie nie vore maai en es is tegen maai.”

De campagne eindigde op vier maart 1897: ”Maandagmorgen heeft men op den Kouter acht karren met confetti opgevaagd en dinsdag morgen negen. Daaraan ziet men wat geld er onnodig dwaas weggeworpen is geweest.” Maar twee jaar later in 1899[27] herhaalde Vooruit zichzelf: “Ja, ja wij kunnen gelukkig en tevreden zijn met de uitslagen onzer pogingen om de karnavaluitspattingen te doen verdwijnen. Zondag waren de verkleden zoo zeldzaam dat men straten ver kon gaan zonder een masker te zien. Maandag, de groote dag, was er zeer vee1 volk op den wandel en de gemaskerden liepen zeer dun tusschen de massa. Rond 8 ure was het op het brandpunt, de Kouter - een stroom, maar er was geen masker op honderd wandelaars. Menschen die daar veel te klagen hadden, waren de confettimarchands, die niet de helft zooveel verkochten als op andere jaren, al is de prijs hunner waar veel verminderd.”

“Ontegensprekelijk is de gewoonte van zich te verkleden veel afgenomen, is de Karnaval zelfs verzedelijkt. Boeren en slonsen ziet men bijna niet meer, de liederen zijn min walgelijk, de houding der gemaskerden is deftiger en de costumen zelf zijn ‘verbeterd’. Vroeger waren de gemaskerden de overgroote meerderheid en thans is het omgekeerde waar. De Karnaval en de walgelijkheden die hem vergezelden zijn aan het verdwijnen, en wanneer alle weldenkende lieden, de gemeenteoverheid en de politie ons willen helpen in ons werk, door het inrichten van deftiger feestelijkheden, dan zal die akeligheid weldra tot de geschiedenis behooren. Gezonde ‘vermaken en deftige feestelijkheden voor het volk, en weg die beestachtigheden die het verdierlijken!” Het Carnaval verdween weliswaar niet zo gemakkelijk zoals ANSEELE het wenste. Nochtans deed de voortdurende repressie zijn werk.

1.4.6 Het einde van het Gentse carnaval

ANSEELE sloot vlak voor de eerste wereldoorlog een monsterverbond met de Katholieken. In deze coalitie werd hij schepen van financiën, met bevoegdheid voor handel, arbeid, haven en gemeentediensten. Deze functie bleef hij gedurende de gehele oorlog uitoefenen. Na de oorlog werd hij waarnemend burgemeester, machtig genoeg om ‘den karnaval’ definitief af te voeren.

In februari 1919 nam de gemeenteraad strenge maatregelen om te verhinderen dat het carnaval weer zijn vooroorlogse allures zou krijgen. De ‘slonsendinsdag’ werd afgeschaft. De resterende maatregelen waren toepasselijk op zondag en maandag van carnaval en de daarop volgende zondag, het Sluiten. Het was verboden zich overdag gemaskerd op straat te begeven. Om vier uur ‘s morgens was er een sluitingsuur voor herbergen, drankhuizen en danszalen. Einde februari 1919 volgt een nieuw besluit: “De verlofdagen ingeschreven in de verordeningen der onderscheidene stadsdiensten en der stedelijke onderwijsgestichten op de carnavaldagen worden bij deze bepaald afgeschaft.” ‘Vette Maandag’ en ‘Vette Dinsdag’ zijn gewone werkdagen geworden. De tijd van ‘de cavalcades’, ‘Den Toer’, ‘de slonsen', ‘de compagnies’ is definitief voorbij.[28]

In 1932 ging nog een carnavalsstoet uit. Ze werd op veertien februari georganiseerd door deFederatie der Handelaars van Gent’. In 1932 viel Aswoensdag op tien februari. Dit betekent dat de stoet uitging op zondag volgend op ‘Vetten Dijnsdag’. Dit is het vroegere ‘Sluiten’. Het officiële programma was compleet tweetalig en werd verkocht voor twee frank “ten voordele der Noodlijdende Kinderen”. De organisatoren zagen het groots. Alle wijken van de stad werden doorlopen. Verschillende stoeten vertrokken vanaf “Sint Pietersstatie, Brusselschepoort, Brugschepoort, Dampoort en Saspoort. Na een algemeene vergadering op de Vrijdagmarkt zal de Groote Stoet het Center der stad doorgaan.” De deelnemende groepen kwamen uit verschillende steden, met een klein aantal Gentse deelnemers. De stoet had in 1932 duidelijk een commercieel en promotioneel karakter gekregen.

Was het volksfeest op dat moment al morsdood? In Vooruit van de jaren twintig vond ik in elk geval geen commentaren meer op het carnaval alhoewel de BWP[29] in die periode toch nog een brief stuurde naar het patronaat om de vrije dag af te schaffen. Bijkomend onderzoek van kranten, gemeenteraadsverslagen, verordeningen, verslagen van de organiserende verenigingen kan hier verduidelijking brengen.

In elk geval in 1924 wist CELIS te melden: “De Carnavalslemperijen behooren thans tot het verleden. Carnaval is zijn eigen dood gestorven, want in de laatste jaren, voor den oorlog, was hij ’t zien nie meer weerd.”[30] Wat herhaald werd door VAN BRAGT. “Het carnaval verloor stilaan de belangstelling van de bevolking. Men walgde van de manieren van sommige verkleden, van hun zangen, die heel dikwijls weinig stichtend waren en het kon tenslotte de mensen niet meer schelen, dat het carnaval, na de eerste wereldoorlog, afgeschaft werd.”[31]

1.4.7 Besluit

Bepaalde facetten van de volkscultuur hielden langer stand in de steden dan op het platteland. Zeker het Gentse carnaval werd nog uitbundig gevierd toen dat feest in de dorpen meestal al lang vergeten was. De Gentse situatie is exemplarisch voor de evolutie van de stedelijke volkscultuur. Het was een feestcultuur die zich vanaf de middeleeuwen ontwikkelde binnen het corporatieve systeem. Het afschaffen van de ambachten door de Franse Revolutie was daardoor een zware klap voor de stedelijke volkscultuur. In 1789 was de teloorgang van het feest echter al enkele eeuwen aan de gang. Want sinds de zestiende eeuw nam de tegenstand tegen de volkscultuur toe vanuit de wereldlijke en kerkelijke elite. Speerpunt in deze strijd was de protestantse reformatie en voor ons land vooral de katholieke contrareformatie.

Het Gentse straatcarnaval zoals het bloeide in de negentiende eeuw was een authentiek en traditioneel carnaval. Authentieke volksfeesten worden gekenmerkt door een spontane deelname van brede lagen van de bevolking uit een bepaalde lokaliteit. Niet de commercie is de aanleiding maar wel het volbrengen van een bepaalde traditie die op het collectieve vermaak gericht is. De bevolking neemt de straten en pleinen tijdelijk in bezit en is zowel acteur als toeschouwer. Dit type van volksfeest staat tegenover de cavalcade of belerende optocht. Bij het straatcarnaval is het volk niet enkel toeschouwer, het neemt deel aan de theatrale ontwikkelingen door zichzelf spontaan te maskeren in creatieve, burleske of traditionele uitbeeldingen. Het neemt ook deel aan het carnaval door de geplogenheden te respecteren, zoals het ‘sijsen’ (intriguer), spontaan dansen, zingen, toneelspelen of 'trakteren'.[32] Het Gentse carnaval was zo een uiting van de volkse feestcultuur tot aan het ‘beschavingsoffensief’ van ANSEELE en zijn sociaal-democraten.

De negentiende-eeuwse Gentse vermommingen waren verbazingwekkend archaïsch en daardoor ook zeer universeel. De beschreven carnavaltypes vindt men terug over het hele Europese continent en ze verwijzen naar de oudste bekende vormen van maskerades.[33] Het Gentse carnaval toont ons de diepe lagen van een levende volkscultuur. Het zijn de bewoners van de stegen, de cités, de fabrieksslaven, de ongeletterden, de ongeschoolden, die ieder jaar weer op het sein van de kalender hun maskerades uit de collectieve herinnering naar boven halen om de ‘goegemeente’, de burgers, de school- en zedenmeesters, de ‘pasters’ en getormenteerde politici, de nonnen en de gepoederde dames, al wie denkt het goede fatsoen in pacht te hebben, tegen de licht schandaliseerbare schenen te stampen.[34]

ANSEELE beweerde dat de carnavalsfolklore volksvijandig is. Nochtans behoort de symboliek van de omgekeerde wereld tot het volkse repertoire van alle tijden. In het Carnaval van Romans[35] lezen we hoe patriciërs en volkse groepen elk voor zich de codes en ritualen van carnaval gebruikten in functie van het sociaal conflict dat in de zestiende eeuw de Dauphiné verscheurde. “In het zuidelijke Rhônegebied wordt de ambachtelijke en rurale opstand, die tijdens het Carnaval van Romans culmineert in bloedige maskerades, in de psyche van het volk en de bourgeoisie volledig geïnterpreteerd in termen van omkering.”([36]) Ook Natalie DAVIS[37] geeft in Les cultures du peuple enkele verwijzingen naar het gebruik van het carnavaleske in de klassenstrijd. In Dromen van Cocagne van PLEIJ[38] vinden we eveneens carnavaleske voorstellingen in de dromen van de paupers over een andere maatschappelijke ordening. In recente Engelstalige studies vinden we belangstelling voor het thema van de ‘omgekeerde wereld’ in sociale bewegingen.[39] Ten slotte kunnen we deze bondige opsomming niet afsluiten zonder het werk van BAKTHINE te vernoemen die in de carnavaleske lach op het marktplein de stem van de tegenmacht herkent.[40]

Er moet benadrukt worden dat niet enkel de Gentse BWP[41] harde standpunten innam tegen het carnaval. Ook in Brugge eisten de socialisten samen met de christen-democraten aan het einde van de negentiende eeuw de afschaffing van de "karnavalsbeestigheden". Ze ijverden tegen de  “walgelijke taferelen" en voor "treffelijke" vormen van ontspanning. Losbandigheid en overdaad moesten uit de populaire cultuur worden geweerd. Het carnavalsfeest werkte allerlei ontsporingen in de hand, zoals criminaliteit en geweld, onwettige geboorten, geldverkwisting, drankmisbruik en werkverzuim.[42]

Zelfs folkloristen schrokken niet terug voor kritiek op het carnaval. Het is tekenend dat we in de folkloristisch tijdschriften weinig tot geen materiaal vinden over de stedelijke carnavals uit de periode rond de eeuwwisseling. Lodewijk DE VRIESE, die met zijn boek Zwart Polleke een ‘bijdrage tot folklore’ leverde, schrijft: “De Karnaval is afgeschaft. Hij gaf wel is waar drie dagen rust aan de werkende klasse, maar hij gaf van een anderen kant aanleiding tot uitspattingen, buitensporigheden, geldverkwistingen die ingetoomd moesten worden. De veredeling van het Volk had bij die dagen van slemperijen niets te winnen. Men heeft het kwaad radikaal afgeschaft, men heeft wel gedaan.“([43])

Niet alleen repressie, ook maatschappelijke evoluties droegen bij tot het verdwijnen van de traditionele volkscultuur en het carnaval. In zijn standaardanalyse van het Spaanse carnaval wijst BAROJA erop dat het verdwijnen ervan samenhangt met het einde van een bepaald maatschappelijk model.[44] Niet de repressie door de geestelijkheid, noch de burgerlijke wetten en ordemachten, noch de bemoeienissen van de linkse bewegingen veroorzaakten het uiteindelijk uitdoven van de volkstraditie. Het traditionele carnaval behoorde tot een andere wereld. Dit type van feest is blijven bestaan zolang de dragers ervan, de volksklassen, leefden in een wereld vol magie. Tot voor pakweg honderd jaar woonden en werkten in vele gebieden van Europa sommige bevolkingslagen nog onaangeroerd door de moderne maatschappij. Gewoonten, zeden en gebruiken werden rechtstreeks doorgegeven van ouders op kind, niet via de omweg van de scholarisatie.  

Evenwel, zonder de brute repressie vanwege de overheid, zou het carnaval in steden zoals Gent waarschijnlijk, mits evolutie en aanpassing, blijven hebben bestaan.

Das Karneval ist ein fest, das dem Volke eigentlich nicht gegeben wird, sondern das sich das Volk selbst gibt.”[45]

 

Armand SERMON 4 september 2000

Voor commentaar en reacties: armand.sermon@luuper.be



[1] - In het ‘Ancien Régime’ woonde en werkte men in dezelfde omgeving. Rijke en arme leden van het ambacht woonden in elkanders nabijheid. Met de industrialisatie en de vestiging van de grote textielfabrieken binnen de oude omwallingen van Gent, kwam er grote woningsnood. Deze werd opgelost door de bouw van beluiken binnen de openstaande ruimten in de stad. Hovingen, boerderijen, tuinen werden volgestouwd. Ook in deze omstandigheden leefden arm en rijk in elkanders omgeving. Na 1860 werden de oude stadsgrenzen opengesteld en zowel industrie als bebouwing waaierden uit in de onmiddellijke omgeving. Was het huisjesmelken in de vorige periode nog in handen van kleinburger of handelaar, na 1860 valt de woningbouw onder de economische activiteit van de industrieel en grootgrondbezitter. Zo ontstaan grote concentraties van arbeiderswoningen voorbij het Rabot en in de Wondelgemmeersen. In de binnenstad begint men met de opruiming van de oudere beluiken. Arm en rijk worden gescheiden. Zie DE VISSER, J., coördinatie, Onderzoek naar de Gentse beluiken, bouwfysische, sociologische, historische en kunsthistorische evaluatie, W.I.A.R.U.G, Seminarie Nieuwste Geschiedenis, pp.36-40.

[2] - BAERT, GHEYSEN, Aalst Carnaval, Inleiding, XIII.

[3] - Het negentiende-eeuwse burgerlijke beschavingsoffensief tegenover het Gentse carnaval wordt beschreven bij BRESSELEERS, Carnaval en Beschaving. Uitvoerige beschrijving in SERMON, Het Volkse Carnaval.

[4] - Door de partij werd voortdurend en met klem aangedrongen om zich op waardige en eerzame wijze te vermaken en niet in uitspattingen of braspartijen te vervallen. Zie VERBRUGGEN, P., Deelalternatieven voor de traditionele godsdienstbeleving in het Gentse socialisme, licenciaatsverhandeling Universiteit Gent, 1981-1982, p. 125.

[5] - Analyse van het ‘proletarische ascetisme’ bij ENGELS, F., De Duitse Boerenoorlog, Amsterdam, Pegasus, 1970, pp. 86-88. Door het ascetisme doet het proletariaat afstand van de weinige genoegens die haar onderdrukt bestaan draaglijk maken. Het ‘burgerlijk ascetisme’ van Luther en anderen is een vorm van ‘burgerlijke spaarzaamheid’. ENGELS besluit de analyse met een gedachte die ANSEELE oversloeg bij zijn lectuur van de meester: “Voor de massa van het proletariaat behoeft de onthouding daarom al niet gepredikt te worden omdat er bijna niets meer is wat het zich zou kunnen ontzeggen.

[6] - In 1931 verschijnt een bijgewerkte heruitgave in drie delen van AVANTI. Auteur ervan is een jonge socialistische telegraafbediende, pseudoniem voor Oscar ROELANDTS (Gent 1874-1951). Dit vormt een eersterangs bron: “geschreven door een jongen die al de nodigen tijd had om alle archieven, al de boekerijen, al de verzamelingen te gaan doorsnuffelen en de ouden van dagen te ondervragen” zoals men in een prospectus schreef. Dit “Evangelie der wording van de Gentse sociaal-democratie” (Cit Vooruit) behoort tot de partijdige geschiedschrijving wat niet belet dat Henri Pirenne, het over het algemeen positief beoordeelt. In een Frans wetenschappelijk tijdschrift werd het afgekraakt als 'une hagiographie antérieure aux Bollandistes'. Zie VANSCHOENBEEK, Novecento in Gent.

[7] - AVANTI, deel II, p. 327. Deze omstandigheden waren de tragische gebeurtenissen van de Eerste Wereldoorlog, gedurende dewelke het carnaval verboden was. Na de oorlog bleef het verbod van kracht. Zie verder.

[8] - AVANTI, deel II, p. 327.

[9] - Gedrukt pamflet, 14 februari 1876. Stadsarchief Gent, Reeks R - Politie, 652. Zie DENECKERE, Tussen uitbundigheid en beheersing. Over de rol van feesten in sociale bewegingen, referaat UFSIA, Seminarie sociale geschiedenis, 24/04/1999, p. 8. Ook hier blijken de sociaal-democraten soms katholieker dan de katholieken. Vanaf 1862 organiseerden dezen op Vette Dinsdag een concert in het St-Barbaracollege: “C’est dans nos Collèges catholiques une tradition de donner pendant les jours de carnaval à la jeunesse studieuse des récréations honnêtes qui contrastent heureusement avec les grossiers plaisirs de dehors.” Bien Public, 01/03/1876. Cit. BRESSELEERS, Carnaval en Beschaving, p. 66.

[10] - AVANTI, deel II, p. 131 voetnoot.

[11] - AVANTI, deel II, p. 131.

[12] - STEELS, Gendtsche Tijdingen, p 16.

[13] - STEELS, Gendtsche Tijdingen, p 16.

[14] - STEELS, Gendtsche Tijdingen, p 16.

[15] - AVANTI, deel II, p. 131.

[16] - AVANTI, deel II, p. 131.

[17] - STEELS, Gendtsche Tijdingen, p 16.

[18] - ANSEELE, Edward, Aan de Heeren Fabriekanten en Werkbazen van Gent en omstreken. In: Universiteitsbibliotheek Gent, Fonds Vliegende Bladen, IC 27 (9). Zie BRESSELEERS, Carnaval en Beschaving, p; 116.

[19] - STEELS, Gendtsche Tijdingen, p 18.

[20] - Vooruit, 26 februari 1897.

[21] - Vooruit, 27 februari 1897.

[22] - De sociaal-democraten vertrokken van een atheïstische opstelling, maar naargelang de verhoopte massale toestroom van de werkende klasse uitbleef, stelde men zich toegeeflijker op. Binnen de beweging zelf werden kopieën van de katholieke feesten uitgedacht. Zie VERBRUGGEN, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 4(1991)17, pp. 414-433.

[23] - Vooruit, 3 maart 1987.

[24] - ”Als voorbeeld noem ik het debat over collectivisme, gehouden in 1904, tussen Arthur Buysse, liberaal volksvertegenwoordiger –de jongere broer van Cyriel Buysse- en Aimé Bogaerts, de hoofdredacteur van het dagblad Vooruit. Een onnoemelijk saai debat, vol theoretische bespiegelingen, maar waar toch 1600 mensen aanwezig waren. En met het verbod om te ‘smoren’ omdat Arthur Buysse leed aan een verkoudheid.” Bart DE NIL, Cyriel Buysse en het biefstuksocialisme. In: Brood & Rozen,  4(1996), p. 31.

[25] - VANSCHOENBEEK, Novecento, p. 151.

[26] - VANSCHOENBEEK, Novecento, p. 74.

[27] - Vooruit, 13 februari 1899.

[28] - STEELS, Gendtsche Tijdingen, p 20.

[29] -  BWP of BELGISCHE WERKLIEDEN PARTIJ

[30] - CELIS, Gentsch Volksleven, p. 25.

[31] - VAN BRAGT, Zanten, p. 147.

[32] - “Le spectateur est indispensable à celui qui est masqué, il est le but de son déguisement; il devient un élément actif d’une comédie improvisée, à deux personnages au moins.” Folder, Le carnaval de Limoux, Limoux: Office de Tourisme. Zie ook CHALULEAU, ELUARD, Le Carnaval de Limoux, Limoux: Atelier du Gué,1997. In een verslag over het carnaval van Duinkerken lezen we: “Chez nous, pas de défilés de chars, mais la participation massive de la population; pas de batailles de fleurs mais un engagement physique complet dans un gigantesque chahut collectif ; pas de costumes somptueux mais la fantasmagorie des déguisements de la plus haute fantaisie et l'exubérance des couleurs vives dont sont grimés les visages; pas de service d'ordre mais une ville entière livrée à la déraison! Dans l'air flotte l'odeur douceâtre de la bière et de la sueur que le fumet généreux du poisson sec ne parvient pas à masquer. A l'appel magique et stridulant des fifres, au roulement guerrier du tambour battant le rigodon, rêpondent la cacophonie des choeurs époumonnés et le joyeux tintamarre d'une fanfare aux ordres d'ún tambourmajor de parodie. En marge de la ‘bande’ règne ‘1'intrigue’: des groupes aux masques grimaçants s'en prennent aux spectateurs auxquels ils dévoilent publiquement des vérités qui ne sont pas toujours bonnes à dire, tandis que, solitaire, le ‘figueman’ promène imperturbablement son -saur suspendu par une ficelle au bout d'une perche...” DENISE, Carnaval Dunkerquois, p. 7.

[33] - Een overzicht van de Europese carnavaltradities bij GIROUX, F., Carnavals et Fêtes d’hiver, Paris, Centre Georges Pompidou, 1984. Ook een ruim aanbod aan boeken en brochures in het ‘Musée International du Masque et du Carnaval‘ te Binche over de verschillende Europese carnavals, zoals KOSTADINOVA, G., REVELARD M., Le livre des Masques, Tournai, La Renaissance du Livre, 1998. In enkele Zuideuropese landen bleven veel volkse tradities bewaard: voor Griekenland zie MEGAS, G.A., Greek Calendar Customs, Athens, Rhodis, 1963; voor Spanje zie CALLEJO, J., Fiestas Sagradas, sus origenes, ritos y significado que perviven en la tradicion de los pueblos, Madrid, EDAF, 1999; voor Portugal zie VEIGA DE OLIVEIRA, E., Festividades Ciclicas em Portugal, Lisboa, Publicaçoes Dom Quixote, 1995.

[34] - Zie over dit onderwerp voor Engeland het essay van SPONSLER, C., Outlaw Masculinities: Drag, Blackface and Late Medieval Laboring-Class Festiviities. In: JEROME, WHEELER, Becoming Male in the Middle Ages, Garland Publishing, 1997, pp. 321-347.

[35] - LE ROY LADURIE, Het Carnaval van Romans

[36] - LE ROY LADURIE, E., De Boeren van de Languedoc, Amsterdam, Ooievaar, 1996, p. 211.

[37] - DAVIS, Cultures du peuple, p. 188.

[38] - PLEIJ, Herman, Dromen van Cocagne, Middeleeuwse fantasieën over het volmaakte leven, Amsterdam: Prometheus, 1997, pp. 333 e.v. over de ketterse buitensporigheden.

[39] - Claire SPONSLER bespreekt in Outlaw Masculinities: Drag, Blackface and Late Medieval Laboring-Class Festiviities de vorming van de mannelijke en volkse identiteit door het gebruik van vermomming en ‘cross dressing’ tijdens “men's seasonal ceremonials known as mummings and morris dances." (De Engelse versie van ons carnaval.) Volgens haar benadrukken deze rituelen het culturele anders zijn. Ze zijn de uitdrukking van een geïnternaliseerd en onderdrukt zelfbeeld. Deze rituelen "did not just feature laboring-class men, they produced them."

[40] - BAKTHINE, Mihkaïl, L'oeuvre de François Rabelais et la culture populaire au Moyen Âge et sous la Renaissance, Paris, Gallimard, 1970.

[41] - BWP of Belgische Werklieden Partij

[42] - VERHEIRE, I., Het ontspanningsleven van de Brugse arbeiders, 1820-1921, Gent, RUG, 1998, pp. 57 e.v. Cit. DENECKERE, Zanten, p. 90-91.

[43] - DE VRIESE, Zwart Polleke, p. 19.

[44] - BAROJA, J. C., Le Carnaval, Paris, Gallimard, 1979.

[45] - GOETHE, Römische Karneval. In: Karl RICHTER, Johann Wolfgang Goethe, Sämtliche Werke, p. 484.