Een belangrijk personage op de zondag van Halfvasten was De Graaf of Sinte-Greef, aan de oudere Hallenaren wel bekend. Roland Lauwers, ooit bakker, sprak mij herhaaldelijk aan over de koeken van Sintje-Grève. Ik beloofde hem iets te publiceren over dit onderwerp. Als eerbetoon aan de gewezen voorzitter van Halattraction publiceren we hier het resultaat van opzoekwerk rond deze bakkers- en carnavalfolklore.

Onze Halse schrijver Den Dries zegt over de koeken van Sintje-Greef. "Waar is de tijd dat in de winkelramen van onze bakkers met halfvasten de 'Sintje de Greef' de volle voorrang had op brood en fijn gebak?” Hij besluit : "Ik heb nooit kunnen achterhalen waar die mannekens de benaming gehaald hebben van 'Sintje de Greef'. Was het een martelaar?".[1]

Sinte-Greef was geen martelaar maar gewoon één van de Carnavalheiligen. Hij werd overal in het vroegere Graafschap Vlaanderen (Nord-Pas de Calais inclusief) en het Hertogdom Brabant gevierd. Men noemt Halfvasten het: "scheen van winter en zomer. Aangezien er rond dezen dag dikwijls een onweder in de lucht hangt, zegt men, als het de eerste maal dondert: de zomer en de winter scheen, of ze zijn aan 't vechten. De Zomergraaf komt en steekt den winter buiten."[2]Zo ging op zondag van Laetare de ‘Greef van Halfvasten’ rond die snoep, noten en andere lekkernijen te grabbel gooide.[3] Zoals ook Sinterklaas werd hij nagemaakt in deeg en verkocht als Sintergreefkoek.

Carnavalkoeken

Over deze koeken vertelt Den Dries. "De mannekens stonden met tientallen fier voor het raam met een prachtige pluim op hun kop, kleurige linten rond de borst en een dikke 'korrenten druif' in hun navel. Er waren er van alle afmetingen en naar ieders beurs. Prachtige baaskes, zelfs tot één meter groot met een glanzend buiksken waar men zo kon in bijten."[4]

We vroegen het aan de Halse ex-bakker Libert: “Ne Sintje-Grève da we zaân, da was in de weik van karnaval. Da wit den gemokt in kramikkebroed. Eun veredelde dieg me bauter en aaren en den moejt de da vormen met d’hand. Altijd met d’hand! Der es giene vorm van. De groete, dei haân een plosteren mastelle in eule beuk en allemoe pleumen. De klanjste dei haân een krente. In ons joeren was da de Sintsjekloes van d’arme minsje. Zee det! De werkminsj, de minsje da niks verdiende, kosste giene Sintsjekloes koepen. We mokten dèn eun manneke en verkochte da voe twuelf cents en half. Klankband interview met Libert te beluisteren op www.luupers.be

De koeken van Sinte-Grève behoren tot de zogenaamde Koekmannen, die vooral tijdens de feestdagen van de kindervrienden zoals Sinterklaas, Sinte-Maarten of Sintje-Greef in étalages liggen (of lagen). In West-Vlaanderen spreekt men over de ‘Mans-te-peerden’ omdat het trouwe rijdier bereden door de Sint afgebeeld wordt. Vroeger maakte men allerlei soorten van figuren: mannen, vrouwen, ruiters maar ook meer ondeugende afbeeldingen. Dit soort koeken werd reeds vermeld in de Middeleeuwen en getuigen dus van een lange traditie. Ze werden van witte bloem of van roggebloem gemaakt. In dat laatste geval sprak men zoals in Antwerpen van Roggemannen en Roggewijven.[5]

Deze mannekens werden ook gemaakt in ‘spekuloos’. Dit is een krakend gebak bereid met bloemboter, bruine suiker en wat specerij. Het deeg wordt gevormd in houten prenten die allerlei beelden voorstellen: mannen vrouwen, dieren. Het snijwerk leverde echte kunstwerken op, met merkwaardige en dikwijls grappige afbeeldingen tussen. De jongens zonden bespottelijke vrouwen aan de meisjes en omgekeerd.[6] Ook onder deze spekulozen zijn er veel met afbeeldingen van Sinterklaas of Sintje-Greef. Tegenwoordig ziet men ze in Halle met een afbeelding van de Vaantjesboer.

Foto: Bakvormen voor spekuloos van de Graaf en de Grevin

In elk geval de Sintje-Grèves herinner ik mij nog heel goed uit mijn jeugdjaren. Met ‘Karnaval in Halle’ kocht moeder bij de bakker, rechtover de Concordia, grote koeken zoals Den Dries ze beschrijft. We aten ze op met 'sjokolattekaffei', kokende melk waarin zwarte chocolade van Côte d'Or opgelost was.

Bij de Halse bakker[7]

De Halse bakkers bakten niet enkel deegwaren voor de gewone dagen. Vooral als het kermis of feestdag was, kwamen er specialiteiten in de vitrine. Ik proef nog de smaak van de feestelijke momenten zoals ontbijt met melkbrood, dik belegd met boter. Het kon ook een ‘pain à la grecque’ zijn: krakend licht met wat suikerbollekes erop. Ondanks de naam was dit brood weinig Grieks want in oorprong een Brusselse specialiteit. “Vroeger bestond te Brussel op de Wolfsgracht een klooster van monniken. Deze deden op sommige dagen uitdeling van een bijzonder, door hen bereid gebak. De Brusselaars waren er verlekkerd op en noemden het ‘Brood van de Gracht’.” Brusseleers (en Halleneiren) spreken het woord ‘gracht’ uit als ‘grecht’. Franstaligen konden dit niet uitspreken en maakten er van ‘grecq’, vandaar ‘pain à la grecque’. [8]

Voor ‘den anderen oorlog’ waren de grote tijden voor de creatieve bakker. Er was algemeen gekend gebak zoals vlaaien. Ze werden gemaakt met bloem, eieren, melk, specerijen. Soms voegde men er mastellen , peperkoek, oranjeschillen, foelie, en kanneel aan toe. Er waren witte vlaaien gevuld met eieren, suiker en melk en dan in de lege maar nog hete broodoven gebakken. Deze ‘witte vlaaien’ werden verkocht in de paastijd. De ‘zwarte vlaaien’ waren gevuld met pruimenmarmelade en werden verkocht in de vastentijd.[9]

In Halle kende men ook Spaanse koek. Dat was een langwerpig melkbrood met inkervingen erin om de versnijding met een mes te vergemakkelijken. Men maakte er ook verloren of gewonnen brood mee.[10] Heel speciaal waren de Zielebroodjes. Men bakte ze enkel met Allerzielen en hadden een religieuze betekenis. “Elk gegeten broodje verloste eene ziel uit het Vagevuur.” Het zijn: “overblijfsels der vroegere offerkoekjes.”[11]

Als bedevaardstad had Halle ook speciaal gebak. Men maakte een soort van mastellen: grote en kleine. Dit zijn ronde koekjes met een putje in het midden. Tijdens de bedevaartdagen werden de grootste versierd met een klein pleisteren beeldje van O.L.-Vrouw. De kleine mastellen zijn meer krakend en worden door de lekkerbekken in twee gesneden, goed geboterd en dan in een kopje gesuikerde anijsbolletjes gedompeld.[12]

Kranskens is een gebak dat druk gekocht werd door de bedevaarders. “Dei koleikes dat zen Peulekes. Da des de noom in Halle!” zegt onze ex-bakker Libert. “Een peule is eun klomp dieg! Dat is broed! Da wetsj gebold. Ge lotsj da opkommen, schoen tegenien. Dèn wetsj da hét gebakken, ge koentsj doe mee nen boer va z’n pjeed slogen. Da wetsj deèn me eun lange noille op een ficelle getrokken, gelèk da ge ne kollei mokt. Klankband Libert over Peulekes te beluisteren op www.luuper.be

 

Foto: De ‘noille’ van Libert  om de kranskes te rijgen

Het zijn de gekende kleine broodjes, wat groter dan een duivenei en met een dikke witte draad aan elkaar geregen. Ze zouden verwijzen naar de beroemde kanonballen in de kerk.[13] Volgens een andere bron zouden ze oorspronkelijk gediend hebben als voedsel voor de bedevaarders tijdens hun lange voetreis of ook als bewijs dat ze naar Halle geweest waren. Deze uitleg voldoet niet echt omdat voedsel nu eenmaal op een betere wijze kon vervoerd worden en de bedevaarders bij hun thuiskomst als bewijs ook vaantjes of medaillen mee hadden. Volgens bakker Libert namen de soldaten ze mee als brood. Eén per dag, dus zeven broden. Ook dat lijkt me een verklaring van achteraf voor iets waarvan men de betekenis vergeten is. Hoeveel peulekes moeten er trouwens aan een ‘kranske’ zitten: zeven of negen?

Ook in Kerselaar bij Oudenaarde verkocht men die broodjes aan een ketting. “Een jaarlijkse bedevaart heeft er plaats tot vereering van een mirakuleus beeld van O.L.-Vrouw, dat vroeger in een kerselaar hing. Tot in den laatste tijd verkocht men hier, zoals te Halle, halskettingen van kleine broodjes. Ze waren van dezelfde spijs als ginder maar ze geleken op dubbele bikkels met vier punten. Ze waren aan elkander verbonden met een witten vlasdraad. Men deed ze zegenen om ze mede te nemen. De moeders legden ze aan het hoofd der beddekens hunner kinderen, om ze tegen onheil te bewaren. Een volksmeening aanzag het breken van den draad als voorteeken van ongeluk.”[14]

Onze grote schilder Bruegel beeldt een carnavalsgek uit met een ketting van deze broodjes!

Foto: BRUEGHEL, Strijd tussen Vasten en Carnaval. Is dit een afbeelding van een kranske?

In elk geval waren de Sinte-Greefkoeken slechts een onderdeel van de vele fantasievolle producten die onze Halse bakkers vroeger in hun vitrine legden. Deze koeken waren een specialiteit op Halfvasten. Ze waren een afbeelding van een niet bestaande heilige Sint-Degreef. Over deze nepheilige gaat dit artikel.

Kindervrienden

De viering van Sinte-Greef bestond op sommige plaatsen in het houden van een ‘ommegang’ of optocht van een vermomde figuur of personage met gevolg. Gewoonlijk is de Greef te paard. Hij deelt of laat door zijn helper, knecht of lakeien lekkernijen uitdelen. Deze stoet of optocht herinnert aan een ‘blijde inkomst’ van een vorst of bisschop, aan een ‘inhaling’ van een lokale wereldlijke of geestelijke overheid, een burgemeester of een pastoor.

 


VRANCKX Sebastian, Sinte Maarten en de bedelaars. Detail

De Greef is een soort van Sinterklaas. Hij bestraft de boze kinderen met roeden en beloont de brave kinderen met geschenken en snoepgoed. Hij brengt suikergoed voor de brave kinderen, terwijl de geliefden elkaar speculazen schenken, die de graaf en de gravin voorstellen. [15]

Pol de Mont beschouwde in de negentiende eeuw het feest van Sinter Greef als algemeen bekend. Hij beschrijft de kindervriend als volgt: "In de verbeelding der kinderen neemt hij de gedaante aan van een wereldlijken Sint Niklaas: evenals deze rijdt hij op een wit paard rond de wereld over bosschen en daken heen , evenals deze houdt hij heel het jaar een waakzaam oog op het gedrag der kleinen, evenals deze dringt hij in den mysterieusen Half-Vastennacht door de schouw in de huizen om de kleinen in evenredigheid tot hun deugdzaamheid te beloonen.”[16]

In hoogsteigen persoon schijnt Pol de Mont hem evenwel nooit gezien te hebben, maar “volgens verscheiden mijner correspondenten (verschijnt) ook in enkele dorpen der Kempen, de Greef van Half-Vasten niet enkel in verbeelding, maar ook in levenden lijve (…). Volgens getuigenis van een onderwijzer zag men tot voor weinige jaren zag men ‘s namiddags voor Halfvasten langs de straten: een in 't wit gekleed persoon op een wit paard rijden, gevolgd door al de kinderen van het dorp. Dit was de Greef. Hij droeg aan den arm eenen korf gevuld met lekkernijen en wierp die onder de kinderen te grabbelen. Doorgaans speelde de zoon van den burgemeester of een zijner dienstboden Greef. [17]

De feestkalender kent tenminste drie uitgesproken paardrijdende kindervrienden die zich voordoen als heiligen. Sintegreef of Greef van Halfvasten is dus een collega van Sint-Maarten en Sinterklaas. We sommen ze hier op in de volgorde waarin ze binnen het jaarverloop voorkomen: Sinte of Sinter Greef op zondag Laetare of Halfvasten, Sint Maarten op 11 november, Sint Niklaas op 6 december. Op het eerste gezicht gelijken ze uiterlijk zeer op elkaar. Ze rijden in volle ornaat door de straten, 's nachts over de daken der huizen. Ze bezitten een gevolg of een knecht, de Greef heeft ook een Grevin naar analogie van den Meigraaf of Meikoning. Ze belonen de brave kinderen met geschenken en bestraffen de stoute kinderen met bestraffingstuigen, bv. roeden.[18]

Greef van Halfvasten
Wat hedde gij meegebrocht?
Vijgen en rozijnen
Van allen lekkeren kost.


Greef van Halfvasten
Wat hedde gij meegebrocht?
Een haantjen op e stoksken
En daar e manneken op.

 

Greef’ is de Brabantse uitspraak van ‘graaf’. Na de eerste wereldoorlog werd de Graaf stilaan verdrongen door Sinterklaas. Naar het schijnt is hij nu door enkele Kempense gemeenten opnieuw ingevoerd. In Kasterlee knoopte men in 1985 aan bij de oude traditie en begeleide een heuse stoet met fanfare, schoolkinderen en gildeleden een koets naar het terrein, waar de brandstapel klaar stond om de winterpop te verbranden. Muziek nodigde uit tot dans en zang. Tenslotte deelde de Greef enkele honderden 'haantjes-op-een-stokje' uit.


STEEN, Jan, Sinterklaas. Het Haantje op een stoksken steekt uit de mand. Detail

De benaming Graaf van Halfvasten schijnt ouder te zijn dan Sinter Greef. De uitspraak Sinte of Sinter is onvast, Sinte Greef verliest terrein ten voordele van Sinter Greef, waarschijnlijk door analogie van Sinter Klaas.[19] Voor de Tweede Wereldoorlog was Sinter Greef een populaire heilige in het oosten van de provincie Oost-Vlaanderen, maar de kern van het vieringsgebied waren de provincies Brabant en Antwerpen. Sint-Maarten was vooral populair in het zuid-oosten van Vlaanderen met een kern van de Sint-Maartensviering in Aalst. De oorspronkelijke Sint-Niklaasviering schijnt van Gent uit te stralen langs de waterloopen, Leie en Schelde, en in het Meetjesland en Land van Waas.[20]

Tot het traditionele snoepgoed behoort speculaas, dat de naam heeft gekregen van Greef. Zulke speculatiekoeken worden door de suikerbakkers voor Halfvasten als gelegenheidsgebak vervaardigd en uitgestald. Ze hebben de vorm van mannen en vrouwen (venten en wijven), soms ook van modieus geklede jonkers en jonkvrouwen (graven en gravinnen) of van bisschoppen. Naast de fijnere speculatiemannen heeft men ook grovere broodventen en -wijven. Er waren er grote en kleine. Een andere traditioneele lekkernij was het Tikkenhaantje in suiker. In één der gelegenheidsliedjes, wordt het Tikkenhaantje beknopt, maar zeer plastisch beschreven:

 Een haantjen op e stoksken
En daar e manneken op.

Te Mechelen, waar de Greef insgelijks gevierd werd, luidt nog dé spreuk om uit te drukken dat men liever niets als geschenk krijgt dan een voorwerp van geringe waarde:[21]


Liever geene greef as zoo’n tikkenhaantje!

Er zijn nog meer traditionele lekkernijen, die hierna zullen besproken worden ter gelegenheid van de liederen, waarin van de geschenken van den Greef melding wordt gemaakt. Er zijn immers Graaf van Halfvastenliederen bekend. Ze werden door folkloristen in den loop van de negentiende eeuw fragmentarisch opgetekend. Het zijn kinderliederen in de aard van de bekende Sinterklaasliederen. Ze zingen de lof van de milde schenker. Daar ze het karakter hebben van eisliederen, die bij weigering van gaven omslaan in scheldpartijen, treft men in sommige een parodierende strekking aan. Het meest bekende, en tot nog toe volledigste Greeflied komt voor in CORNELISSEN, VERVLIET, Idioticon van het Antwerpsch Dialect. [22]

 

Kinderen, zet uw körfkens uit,
De Greef zal morgen komen;
Ja, de Greef, Uwe neef,
Die zal morgen komen.
De Greef, wat heeft hij meegebrocht?

Vijgen en rozijnen,
Kammen en mes
Scheren en tesch
Brengt hij met heel dozijnen,
Naar al die vroeg slapen en gaat,

Daar zal hij niet mee moeien,
Daar zal de Greef, Uwe neef,
Brengen 'nen körf met roeien.

 

Het lijkt er op dat Sinterklaas in verre tijden vooral in de grote steden bekend was. Daarbuiten vierde men eerder Sint-Maarten en Sinter-Greef. “Op vele plaatsen, te plattelande althans, vervangt de Greef van Half-Vasten tenenemaal Sint-Niklaas, die er alleen bij name bekend is en er nooit uit zijnen hoogen zetel nederdaalt. Kent men aldaar nog een tweede kinderfeest dan is het Sint-Maarten: een Sint, die, lang niet zoo vrijgevig en wellicht niet zoo rijk als Sint-Niklaas, de jongens met een ‘handvolletje’ appels en peren of eenige centen pleegt af te schepen.” [23]

De eeuwenoude cultus rond Sint Maarten en Sint Niklaas heeft talrijke kerken, kapellen en bidplaatsen doen ontstaan.[24] Sint Maarten, als de oudste landbouwheilïge (vanaf de vijfde eeuw) in onze gewesten, dringt van het zuiden naar het noorden op. De cultus van Sint Niklaas als schippersheilige houdt verband met de opkomst en bloei der gemeenten in de twaalfde en dertiende eeuw. Hij beheerst de zee en de bevaarbare waterlopen en zijn kerken verschijnen in havens en handelscentra. Hij schijnt de uitbreiding van de invloed van Sint-Maarten te hebben gestuit (zie kaart). De tegenstelling te Gent tussen de St. Niklaaskerk aan de Koornmarkt bij de Leie, een der oudste kerken in het Portus der kooplieden, en de St. Maartenskerk op Akkergem, kerk van de landbouwers van Ser Raesengerechte, is typisch. Aldus behoort de Sint-Maarten tot een oudere, agrarische, beschavingslaag dan de Sint-Niklaas.[25]


 De ‘goede’ Sint met Piet

Men heeft de indruk dat de Sinterklaassviering in het begin van de twintigste eeuw zich door het voorbeeld uit de steden over het platteland heeft verspreid. Vooral ook de scholen, zowel de openbare als de vrije, verspreidden de faam van de ‘goeie Sint’. De laatste jaren heeft de ‘commercie’ uiteindelijk de volledige doorbraak gebracht voor de decemberheilige. Sint-Maarten houdt nog stand in enkele bolwerken als Ieper en Aalst. Sinte-Greef is compleet door onze jeugd vergeten.

Maar diezelfde ‘commercie’ ontketende recent een veramerikaanst model met neofolklore rond Halloween en Kerstmis. Zodanig dat zelfs onze heden meest bekende kinderheilige bedreigd wordt in zijn populariteit.

Oude traditie

Met Sinter-Greef hebben we met een weinig kanonieke, nieuwbakken heilige te doen. Het personage zelf lijkt nochtans van oudere datum te zijn. Waarschijnlijk was zijn vroegere naam Zomergraaf, Graaf van Halfvasten of gewoon Greef zonder het predikaat Sint of Sinter.

De oudste bekende vermelding dateert uit 1451 en verhaalt: “van Henneken des jongen Dyrcs Sceelkens soen, die een peert des rentmeesters van Tuernhout tegen sijnen danck genomen hadde om daermede te dienen ende te verknapen den greve van halfvasten binnen Tuernhout, daeraf heeft hij bij den voirseijden schouthet gepoint, om dat hiit uut geneuchten ende jonckheden gedaen hadde, omme III peters.”[26]

Daaruit leren we dat Henneken, de jonge zoon van Dïrk Sceelkens, een paard van de rentmeester van Turnhout zonder diens toelating weggenomen had. Daarmee ging hij in het gevolg rijden als ‘cnape’ of knecht van de Graaf van Halfvasten te Turnhout. Hij wordt om het wederrechterlijk wegnemen van een paard beboet (gepoint: boete betaald, of de bekende uitdrukking in de rekeningen: pointen ende setten) met slechts drie ‘peters’. Hij deed het niet met een kwaad inzicht, maar voor het genoegen en uit jeugdige dartelheid. Dit archiefstuk leert ons dat in de Kempen en  elders in de vijftiende eeuw en waarschijnlijk ook vroeger de Graaf van Halfvasten door een ommegang te paard werd gevierd.[27]

Een volgend citaat is van vele eeuwen later. Iemand die vermoedelijk op een kostschool studeerde, schreef in 1761 deze berijmde tekst: “Seer beminden vader ende moeder, Ick hebbe wat nieuws vernomen waerom dat ick was verblijdt, dat den greef is aengekomen met den half vasten tijdt, ick hoorde oock met groot behaghen dat kinders korven draeghen bij hun ouders ofte vrinden oft wel bij die hun bemindt, maer ick en sal mij niet bedroeven als ick van den greef magh proeven, voor de minste kleynighijdt sal ick Ul. thoonen groote danckbaerhijdt, waer mede blijve met wensch van eèn salighen vasten. Seer beminden vader ende moeder. U: l: ootmoediglisten en onderdanighsten Sone Martinus Stuckens. Haren desen 28 Februarius 1761.”[28] Ook hier is nog geen sprake van een Sinte-Greef maar wel over de ‘Greef’ of ‘Graaf’.

Een ongeveer even oude vermelding komt uit Droeshout (Opwijk). In 1773 schrijft een jongen uit Droeshout een brief aan zijn ouders. Hij vernoemt: “Excellentie den Heere Graeve van Half-Vasten” maar ook hier is er nog geen sprake van een ‘Sint’. De brief is in een stroeve schrijftaal geschreven.“Beminden Vader ende Moeder, Ik en kan niet manqueren van Ue te wenschen eenen Saligen Vasten; en den selven (met Gods gratie) bereijkt hebbende tot omtrent de heiligt; soo schrijve ik Ue oodmoedelijk dese Linien; Ue biddende de selve gelieven te thoonen aen sijne Excellentie den Heere Graeve van Half‑Vasten; die op Sondag wesende den 21 Meert sijnen Jaerelijkschen Intré binnen dese Nederlanden staet te doen; verhopende dat hij door taensien van dese mijne klijne Regulen, beweègt sal sijn, mij een wijnig mede te deelen. Beminden Vader ende Moeder, Uwen oodmoedigsten ende onderdaenigsten Dienaer ende Sone, G. P. Vereertbrugghen 1773.Merchtem Den 17 Meert.”[29]

Ook hier is sprake van de ook in Frankrijk, Henegouwen. Vlaanderen en Brabant bekende Graaf of Greef van Halfvasten, een verpersoonlijking van de zomer, overwinnaar van de winter in de carnavalcyclus.[30] De schrijver van de bovenvermelde brief hoopt te kunnen delen in wat de Greef bij zijn jaarlijkse rondgang verdeelt.

Zeventiende eeuws liedeke

Er zijn verschillende Greefliederen bekend. Deze volkse liederen zijn fragmenten van oudere versies die verband hielden met het vieren van den Graaf van Halfvasten als kindervriend. Prof. De Keyser reproduceert in zijn artikel in Volkskunde een versie uit de zeventiende eeuw. “Een gelukkig toeval waarvoor ik dank verschuldigd ben cm Marc. Grijpdonck, die mijn aandacht trok op het belangrijke handschrift (…) en aan Prof. Dr Fink, opperbibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek te Heidelberg, die mij het kostbaar handschrift voor een tijd ter studie afstond. (…) waaruit ik het volgend Graaf van Halfvastenlied, dagteekenend uit de 17e eeuw (het gedeelte waarin het lied voorkomt werd, beëindigd in 1661) overschreef.”[31] 

Sijt vrolijck kinderen algelijck
Ich moet u wat belasten
hoe comen Is int lant seer rijck
uwen vrint / wel bemint
Den graeff van Halffvasten.

 

Kinderkens hangt v corffkens vuijt
Ick heb wat goets vernomen
En maect met grijzen nü geen geluyt
‘k Hoor het noy / haelt wat hoeij
Den graef sal morgen comen

 

Hij heeft v suijcker medegebrocht
Amandels / vijgen / rosijnen (2)
Serropen broeijen opgecocht
Coeck en Tes / scheir en mes
Die heeft hij met dosijnen.

 

Noten, appelen, massepeijn
Haentiens op een steckxken
Suijckere bollen groot en cleyn
' Sijt maer goet / en wel doet
Die crijght ghij in u becxken.

 

Soo ghii dan niet vroech slapen en gaet
Soo wil ick met u niet moeijen
Sa u stil wassen en kammen laet
Anders siet / crijght ghij niet
En brengh' noch voor v roeijen.

 

En soumen niet willen goet dan sijn
Om eenen graeff te crijgen
Com lieve kinderkens weest dan fijn
Vroech opstaet / scholen gaet
Laet cleeden u en rijgen.

 

Dan suldy crijgen u cofferken vol
maer siet wel stil te swijgen
scheire / poigrnaert / suijckeren rol
kraeckelingh / lecker dingh
Appelen, noten en vijgen.

 

Suijcker Letteren. mûsque school
Buschuyt cappittel stocken
E(e)n soo ghij cloeck gaet naer de school
Soo brenght hij / noch daer bij
Nieu cleeren en nieu rocken.

 

Peerdekens oock van witte broot
goeij dadijen, lecker pruijmken i
mans en vrouwen cleijn en groet
groot en cleyn van massepeijn
En hoeijkens met een pluymken.

 

Schipkens. penderkens, wambas, broeck
sout ghij noch willen pruijlen
Cluppeltiens. pacxkens pepercoeck
Brenght den Greeff uwen neeff
En massepeijne muijlen.

 

Kinderkens sijt dan wel geschickt
wacht u van huijlen off jancken
smorgens soo de son opblickt
wast u schoon. gaet ten thoon
En wilt den graeff bedancken.

  

Woordverklaringen door DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.2, 1942, p. 125-126

 

belasten: eigenl. met een aanklacht bezwaren (in gerechtelijken zin: Middelnederl. W.), hier: mededeelen.

 

 

grijzen. grijzen, dialect voor schreien (Van Dole: Zuidnederl. voor huilen).

noy: node, ongaarne.

 

Serropen broeijon: stroopbrooden (V. D. kent stroopballen en stroopbrokken. ballen of bollen van gekookte en verdikte stroop, kinderlekkernij).

Tes: tas (schooltas); scheir: schaar.

 

Haentiens op een steckxken: bekend kinderspeelgoed (van koekdeeg gebakken haan op een stokje); in N.-Nederland op Palmpasen met palmtakjes, bloemen, uitgeblazen en gekleurde eieren versierd door kinderen rondgedragen ; vruchtbaarheidsymbool.

 

moeijen: bemoeien, inlaten. om u bekommeren.

roeijen: roeden, het bekende strafwerktuig, bestaande uit een bosje buigzame takjes, waarmede de stoute kinderen worden gegeeseld.

 

graeff: geschenk ter gelegenheid van Halfvasten; voorbeelden in het Idioticon van Cornelissen‑Vervliet: 'nen greef koopen. Bij suikerbakkers verkoopen ze greef. Ik heb 'ne groote speculatievent (een gebak) gekregen veur mijne greef.

rijgen: met een snoer dicht- of vastmaken, nl. de keurs van de meisjes.

 

 

poignaert: korte degen, dolk;

zuijckeren rol: cylindervormige suikerstok.

kraeckelingh: koekje in den vorm van een 8. (zonnesymbool?) De naam is waarschijnlijk ontstaan, omdat de krakeling als beschuit onder het eten kraakt.

 

 

Suijcker Letteren: letterbanket, gebak in den vorm van letters, schoolkinderen kregen die vroeger op den eersten schooldag meé om goed te leeren.

Mûsque school: beschuit met muisjes (doopsuiker), suikerbolletjes op geboterde beschuit gestreken.

Buschuyt: beschuit,

Cappittel stocken: stokjes, met een suikerlaag bedekt, die op taarten, enz., werden gestoken; eigenlijk bladwijzers in den vorm van deels ronde, deels platte staafjes, die gebruikt werden bij het bijbellezen, dus ter aanwijzing van het kaptitel, waar men bij het lezen gebleven was.

 

Peerdekens van witte broot: gebakken broodjes in den vorm van paardjes met zinnebeeldige beteekenis.

dadijen: dadels.

mans en vrouwen: speculatieventen en wijven.

massepeijn: marsepein, amandelbrood.

hoeijkens met een pluymken: bepluirnde hoedjes.

 

 

Schipkens: uit marsepein gebakken scheepjes met zinnebeeldige beteekenis.

penderkens: van pander (Fr. pannier), mandjes.

wambas: wambuis (een soort van kledingstuk dat het lijf van den hals tot aan het middel bedekt).

Cluppeltiens: knuppelkoek; cluppeltiens zijn stukken peperkoek. (het koek knuppelen, een kermisvermaak, waarbij men met een knuppel een peperkoek trachtte door te slaan.)

pacxkens pepercoeck: peperbollen, kinderlekkernij.

massepeijne muijlen: pantoffels of schoenen in marsepein.

 

 

geschickt: ordelijk, zedig, welgemanierd.

gaet ten thoon: laat u zien.

De vermelding van noten, appelen, pruimen, amandelen, vijgen, rozijnen hoeft niet te verwonderen in een halfvastenlied, het is immers typisch vastenfruit, zoals o. a. blijkt uit een nota, ontleend aan een handschrift (thans in particulier bezit) van de Abdij van Eename (Oost-Vlaanderen) uit de zeventiende eeuw, waaruit dit citaat (p. 97): “In februario te doen provisie van._ met vasten fruyt te weten 80 pont blauwe rosijn. 15 ponden langhe ende 15 ponden corte amandelen, 50 ponden fijghe, 50 ponden pruymen ofte 100 ponden soo sij soet sijn. 8 ponden noten muscaten. 3 ponden foille. 3 ponden groffel nagelen, ses ponden ginneber. 30 ponden peper. 3 à 4 mokens mostaertsaet. 3 ponden fijne caneele, 18 ponden correnten. 24 ponden rijs. 80 ponden poeyer suijcker met noch 50 ponden broot suijcker, enz.”.[32]

Zomergraef in Vlaanderen

De Sinte-Greef was in het oude graafschap Vlaanderen algemeen bekend als de Graaf van Halfvasten. In een West-Vlaamse publicatie uit de negentiende eeuw vinden we onder de titel Coutumes religieuses en het lemma Halfvasten de beschrijving van een viering. Op Halfvasten maakt de jeugd van elke parochie: “ne man (…) van strooi en slunzen, ze droegen dan die man buiten de grenzen van de parochie waar dat hij verbrand of begraven werd. Er werd dan een levende mensch, versierd, met blaren, bloemen en linten, stoetsgewijze naar 't dorp gebracht. Da was de Greef of de Grave van Half-Vasten vieren; ofwel de Winter wegleiden en de Zomer inhalen.[33] De beschrijving loopt gelijk met deze van Gezelle. Het gebeurt natuurlijk dat de ene volkskundige van de andere afschrijft zonder de zaak ter plaatse te controleren.

De West-Vlaamse dichter Guido Gezelle noteert: “Half Vasten, vermaarde Zondag bij het volk omdat het gebeurt dat omtrent dien Zondag het weder weer helder wordt en de Zomersche dagen aankomen. Eertijds maakte men een man van stroo, of liever twee; men droeg den eenen: Winter of Compère de Dood tot buiten de grenzen der prochie en daar wierd hij verbrand, versmoord of begraven; dan ging men in den bosch en men kleedde den'tweeden man, altemets een waren mensch van vleesch en beenen, met loovers en linten en strekken en men bracht hem prócessiewijs in 't dorp. Dat hiet men: ‘den zomer inhalen’, ‘den zomergrave’, ‘den zomerzot’, of ‘den Grave van Half-Vasten’ vieren. Nu is de beteekenis daarvan vergeten en velen hervallen in een walgelijke herhalinge van de Vastenavondbaldadigheden.”[34] Onze vroegere folkloristen, dikwijls pastoors, konden folklore enkel appreciëren waar die doordesemd was met christelijke principes.

 


De folklore rond Sinte-Maarten kon ook op weinig begrip rekenen omdat het feest mmestal ontaarde in zwelgpartijen.

In Vlaanderen herinneren vroegere herbergnamen aan de bekendheid van de Graaf. Hij werd bijvoorbeeld ingehaald in Assebroek waar hij noten, een herinnering aan de vastenspijzen, uitdeelde. De mensen bewaarden deze noten als remedie tegen de tandpijn. In diezelfde streek werd de Greef ook de Graaf van 't Notenland genoemd. In Ieper maakte hij in de negentiende eeuw zijn rondgang. Zijn aangezicht was met bloem witgemaakt en hij speelde de rol van boeman. Waarschijnlijk was hij te Ieper een verpersoonlijking van den Winter. Of moeten wij in den Ieperse Graaf een herinnering zien aan de ‘Dood van leper’?

Men kende een soort van Graaf van 't Notenland te Hazebroek in Frans-Vlaanderen. Daar werden in opdracht van het stadsbestuur aan de burgers appelsienen en citroenen uitgedeeld. Aan den ingang van de markt werden er noten te grabbelen gestrooid.[35] Men zocht een historische reden voor deze bedeling van noten. Een notelaar op de gemeentgrens geplant gaf heel wat discussie met de buurgemeente. Een rechtbank veroordeelde de graaf van Flètre  om jaarlijks en gedeelte van de noten uit te delen aan de inwoners van Hazebrouck.[36]

Maar ook verderop naar het zuiden, in de Loirestreek, bleek in de negentiende eeuw een Halfvastenpersonage bekend. Dekeyser geeft een beschrijving van La Mi-Carème te Nantes: "On disait jadis aux enfants que la Mi-Caréme, montée sur un cheval blanc, passait dès l'aurore, dans toutes les rues de Nantes et laissait tomber des cornets de dragées pour les enfants sages. Cette croyance existait, non‑seulement en ville. mais dans les campagnes, méme les plus reculées."[37]

Terloops weze opgemerkt dat in Oost-Vlaanderen in 1939 nog heel wat herinneren leefden aan oude zomergebruiken. Eén ervan, het 'dansen onder de rozenhoed' is bewaard gebleven langs de Dender en in het Land van Waas.[38] "Dit gebruik schijnt de Westelijke grenszone te zijn van een Brabants kernlandschap, dat vrijwel overeenkomt met een ander folkloristisch gebruik, 'De Greef van Halfvasten'."[39] Een zeer oude naam voor de roos is halfvastenbloem. “Op Rozenzondag (Halfvasten) werden twee poppen uit stro gemaakt. De ene, ‘de winter’, werd tot buiten het dorp gedragen. De andere, ‘de zomergraaf’ werd aangekleed, versierd met voorgetrokken halfvastenbloemen en stoetsgewijs naar de dorpskom gedragen. We lezen hierover: “De zomergraaf met zijne halfvastenbloemen doet de winter zo verdoemen”.[40]

De Greef Valoke

Uit de verzamelde documenten blijkt dat de Graaf van Halfvasten veel ruimer verspreid was dan het kerngebied van de Sinter Greef. Het gebied van Sinte-Greef was beperkter, grosso mode tot Brabant, dan dat van Zomergraaf. Deze laatste was niet enkel in Brabant, maar ook in Vlaanderen, Henegouwen en Frankrijk bekend was.

Ook opvallend is het verschijnen van de Greef op andere momenten dan Halfvasten. In Bosvoorde lag het afgelegen gehucht van ‘bessemoekers’, de Bezemhoek aan de rand van dat grote Zoniënbos Tot in de jaren twintig van de twintigste eeuw was heel wat folklore levend gebleven. Het is maar na de laatste oorlog dat de olievlek van de hoofdstad de typische afgeslotenheid doorbrak. Op Vette Dinsdag ging de Greef Valoke uit. Het was de laatste getrouwde van het jaar die deze rol speelde. Zijn kledij en zijn hoed bestonden uit stro. Gewapend met een korte zweep achtervolgde hij de mannen. Kon hij er één te pakken krijgen dan bond hij hem een strooien band rond de arm en de gevangenen waren veroordeeld om de stroman enkele ‘tonnekens’ bier te betalen. Daarna volgde een stoet waar deze soldaten van de Greef moesten mee opstappen. ’s Avonds mochten ze mee het opgehaalde geld opdrinken. Een strooien pop met dezelfde naam werd in de avond verbrand.[41]

In 1923 vermelde de gemeenteontvanger van Bosvoorde wat informatie betreffende de Greef Valoke (De Graaf van Laken?) De stoet van den Greef heeft plaats op Vastelavond. Degene die bedoelde rol speelt, is heel in stro gekleed. Het is de laatste gehuwde van Bosvoorde. Hij loopt achter de mensen die hij ontmoet. Hij bindt een strooien band rond hun arm, wist hun schoenen met een strooien prop en veroordeelt hen volgens hun middelen tot een aantal tonnekens bier. Die tonnekens zijn in werkelijkheid evenveel glazen. De betrokkenen laten zonder veel weerstand door den Greef pakken. “Men moet gelooven dat het vroeger zoo niet was en dat die tonnekens toen werkelijke tonnekens waren. Het schijnt dat de menschen toen gauw loopen gingen als zij den stoet zagen afkomen.” Thans betaalt men in plaats van tonnekens bier ook een kleine som geld. Dat ingezamelde geld wordt 's 'avonds opgedronken Degenen die door de Greef gevat worden, moeten in de stoet gaan en krijgen den naam van ‘soldaten van den Greef’.[42]

Ook in andere lokaliteiten wordt melding gemaakt van deze vermomming. Bij een charivari maakt men melding van een ‘Heer van Onrecht’ die ‘een met strooien mantel getooide man’ blijkt te zijn.[43] Een dergelijke stroman te paard zou in Tervuren in het midden van de negentiende eeuw op Vette Dinsdag omringd door de dorpsbengels eveneens geld geschooid hebben bij de omwonenden.[44]

Sinte-Greef in Brabant

In wat het gebied van het oude hertogdom Brabant[45] is, sprak men over Sinte-Greef. Hier is de Greef een Sint geworden. In het mooie boek dat dochter Lia over Felix Timmermans schreef, vertelt ze: “Gelijk vader veel over had voor folklore, hield hij er ook aan dat in ons huishouden de tradities bewaard bleven zoals hij die in zijn thuis gekend had.” Eén van die tradities was de kindervriend Sinte-Greef die jaarlijks verscheen in de familiekring. Met: “Halfvasten vierden wij het grote kinderfeest van den Graaf van Halfvasten, ‘Sintenegraaf’ zeggen de mensen bij ons. Dat is een soort Sinterklaas, maar zonder mijter, zonder staf, gekleed als een edelman, rijdend op een wit paard, en nogeens zo rijk. Wij maakten onze korfkens gereed met zijden papier en een gekleurd uitgesneden "pitje", dat vader maakte, legden er een klontje suiker in voor het paard, en droegen ze zo versierd naar onze peter en meter waar de Sintenegraaf ze 's nachts vollaadde met snoep en speelgoed.[46]

 Kinderkens, hangt uw korfkens uit,
Ik heb wat nieuws vernomen
Dat de Greef Uwe neef,
die zal morgen komen.

Wat heeft de Greef al meé gebracht ?
Vijgen en rozijnen
Koek en tes
Scheer en mes,
Haentjen op een steksken.

Maer als gij dan niet wijs en zijt,
Dan zal ik me er niet mee moeijen
Dan zal de Greef Uwe neef
Brengen een dikke roeije. »
'Mijnheer de Greef rijdt door de straten
Met zijn slimme knechten;

Men ziet ze in de huizen gaan,
Waar stoute kinderen vechten.
En 't kwaad dat ze zien,
't Is eender van wien,
Dat gaan ze seffens zeggen;
Mijnheer de Greef, koekeloe,
Zal een roe
In iederen korf doen leggen, doen leggen.[47]

 

Wanneer men juist de Graaf van Halfvasten als heilige kindervriend is beginnen te vieren, blijft onbekend. In het jaar 1840 reed in Antwerpen nog een Greef van Halfvasten te paard met zijn gevolg van lekkernijen uitdelende lakeien door de straten. De man zat op een paard en droeg een zeventiende eeuws kostuum. Naast hem reed een man in vrouwenkleren. Hij werd gevolgd door twee of drie knechten in livrei. Langs beide zijden van hun paard hing een grote mand, gevuld met droge vruchten en lekkernijen. Dit deelden ze, op bevel van hun meester uit aan de volkskinders. Samen Antwerpenaar Rooge, die omstreeks 1840 stierf aan cholera, verdween die jaarlijkse optocht.[48]

Waarschijnlijk usurpeerde de Greef te Antwerpen eerst in de negentiende eeuw, de titel van ‘heilige’. Sedertdien trad hij in mededinging met de van ouds gevierde kinderheiligen: Sint-Maarten en Sint-Niklaas.[49]

 


Een kindervriend

Een Antwerpse brochure uit 1920 somt enkele documenten op die verwijzen naar de oorsprong van de viering van de Greef en Mevrouw de Greevin te Antwerpen:[50]

  • een Aenspraek aan Mijnheer den Greéf en Mevrouw de Greévin en hunne vreugdgenooten doór de Kinderen in het Vindlinghuys, ter gelegenheyd hunner tweede heuglijke komst op Greefs Feestdag den 28 der Lente Maend 1813;

  • een Vreugdgezang;

  • een Eerbewijs aen den edelen en agbaeren heer P. T. de Caters, Aelmoessenier der stad, Antwerpen, en Regent in het Vind'linghuys, den 28 der lente maand 1813;

  • het programma van een Muziekale Morgenstond en Sinte Greeffeest, aangeboden ter gelegenheid van Halfvasten aan de Weezen en Verlaten Kinderen, van 7 maart 1875;

  • Greefliederen, getrokken uit CORNELISSEN, P. Joz.,VERVLIET, J.B., Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1900;

  • een studie over het Sinte Greeffeest.

Valentijn?

We moeten toch één belangrijk facet van de viering benadrukken. De Greef is ook een heilige voor de verliefden, een soort Sint-Valentijn. Zelfs midden negentiende eeuw was dat nog niet het geval te Antwerpen. De Greefs in speculoos (voorbeelden in het Antwerpse Folkloremuseum) werden immers ook als liefdesgeschenk van de minnaar aan de geliefde geschonken. Te Antwerpen had de Greef bovendien ook een Grevin.[51]

De ‘juffertjes’ ontvingen op die dag een ‘ruiterlijk’ beeld. Dit was een afbeelding van de Greef in marsepein, speculoos, bruin brood of plaaster. “Aldus kon een Antwerpsche schoone haar aanbidders tellen en ze zelfs rangschikken, naargelang de groote en de kwaliteit van de greef. Wee haar, indien hij van bruin brood of  plaaster gebakken is. ’t Is de wraak van de afgwezen of hopelooze minnaars.”[52]

Een blijspel, een éénakter, van Jan Ducaju illustreert het spel der verliefden op deze dag. Het stuk noemt Sinte-Greef of de Graef van Halfvasten, en de première plaats had plaats op 13 januari 1858 in het Nationaal Tooneel te Antwerpen. Als tooneelspel is het wat onbenullig, doch inhoudelijk is het interessant voor ons onderwerp.

Het spel vangt aan met een alleenspraak van Frans, de knecht: “Het is vandaag Sinter Greef! Wat zullen er morgen met vreugde opstaen! Hoeveel jonge lieden zien dezen avond met genoegen naderen, want hier te Antwerpen, wanneer zij hunne geliefde poes'nen spikulatie of marsepijnen vent mogen thuis bezorgen, zijn zij om in de lucht te springen van blijdschap. Hoe menig meisje wacht met kloppend hart op n vent, nen spikulatie wel te verstaen. Niet om den vent, maer om de spikulatie, en sommigen meer om den vent, dan om de spikulatie! Want er is dan groote kans dengenen te krijgen die hem haar zendt.

De intrigue is eenvoudig. Lisa, dochter van Klinkaert, heeft drie aanbidders: Karel, van wie zij houdt, Grovendonck, oude jonkman, en Pileer, zedenpreker. Zij belooft haar hand te schenken aan wie de grootste Greef stuurt. Maar Frans, de knecht, lijdt honger in 't huis van Klinkaert, de gierigaard. Hij houdt de twee eerste speculoosventen voor zich zelf. Dan komt Karel, knap maar niet rijk, met een kleinere Greef. Gezien die de enige koekenvent is, die Lisa ontvangt, schenkt ze Karel haar hand.[53]

Het vieren van wat heden de kinderheiligen zijn, was vroeger ook een feest voor de volwassen en helemaal niet beperkt tot kinderen. Maar zeker voor onze Greef valt het op dat hij een aanzien werd als en regelrechte Valentijn. Het schenken van zijn beeltenis was voldoende om een jonge dame aan de haak te slaan. 

Historische Sint?

Verschillende auteurs hebben een verklaring gezocht voor het bestaan en ontstaan van de mysterieuze Greef van Halfvasten. Sommigen zoeken het in historische figuren.[54

  • Het zou een Antwerpse koopman zijn, DE GRAEF genoemd, die een door niemand begeerde lading zuidelijk fruit of Canarische suiker zou hebben aangekocht en verdee

  • Een markgraaf van Antwerpen zou hetzelfde gedaan hebben, dit zijn beiden verklaringen die het feest in een Antwerpse context plaatsen,. Ze leggen niet uit waarom het feest in een groot stuk van de Zuidelijke Nederlanden en een Noord-Frankrijk gevierd wordt.

Het verhaal gaat ongeveer als volgt: “Het eerste schip met vreemde vruchten dat te Antwerpen aankwam, en citroenen, oranjeappelen, vijgen en rozijnen aanbracht in 1508, kon geen koopers vinden. Men had het gerucht verspreid dat die vruchten ongezond, ja vergiftigd waren. De toenmalige schoutet van Antwerpen, Markgraaf van het land van Ryen, was een zeer verlicht man, een groot vriend van handel en nijverheid. Om zijne medeburgers van de dwaasheid der verspreide geruchten te overtuigen, beval hij de lading op zijne rekening aan het volk uit te deelen. Zulks geschiedde, men at de vruchten, niemand werd ziek en de handel in vreemde vruchten was gered. De uitdeeling greep plaats op Halfvasten. Sedert reed alle jaren een dienaar van den Schoutet, in markgraaf verkleed de stad rond, op het zelfde tijdstip en deelde aan de kinderen vruchten en lekkernijen uit.”[55]

Sinds dan zingen de kinderen:

Kinderkens hangt uw korfkens uit
Ik heb wat nieuws vernomen,
als dat de Greef
uwen neef,
is in het land 'gekomen.
Wat heeft de Greef al mee gebracht ?
Vijgen en,rozijnen,
moek en tes
haantjes op een stokske. [56]

 

  • Het zou een herinnering zijn aan de Blijde Inkomst van Graaf Lodewijk van Male, op 12 maart 1338, dit is dan een uitleg voor de vieringen in Vlaanderen maar niet voor Brabant.

  • Uiteraard zijn er folkloristen die het zoeken bij de Germaanse mythologie, en zou de Greef van Halfvasten de opvolger zijn van god Thor, immers op Halfvasten of Zomerdag, viert men met allerlei overblijfselen van “oude, heidensche feestten”.

  • De Greef is een herinnering aan een rondreizende middeleeuwse rechter

Men zoekt de oorsprong van de viering in de feodale middeleeuwen. "Den oorsprong van den Graaf moeten (we) zoeken in de oude rechterlijke gewoonten uit den tijd van het feodaal stelsel. Toen was de graaf, beheerder der ‘pagi’ ermede belast de vonnissen uit te spreken op het ‘gouding’ of geding. Zulks deed hij tweemaal 's jaars: juist na en juist vóór den winter. Deze graaf doorkruiste al de deelen van zijn gebied en had een mooi inkomen, want... hij moest de boeten inzamelen en ontving daarvan het derde deel. De goeden worden beloond, voor de boozen heeft hij den ‘stok’; deze stok is dus het symbool van zijn rechterlijke macht en de angst der stoute kinderen spruit natuurlijk voort uit de vrees voor straf. (…) Een tweede gedingsdag bij ons (had) plaats op St. Maarten. Ook deze (komt) te paard en (deelt) lekkernijen uit aan de brave kinderen, dan mogen we ongetwijfeld besluiten dat de Greef van Half-Vasten een volksvoorstelling is van het grafelijk gerecht dat van streek tot streek trok. [57]

Daartegenover staat dat in de Europese folklore de strijd tussen Winter en Zomer algemeen werd gevierd op zondag van Laetare weliswaar onder diverse vormen. Het ligt voor de hand ook in de Graaf van Halfvasten een vertegenwoordiger van de Zomer te zien dan een rondreizende grafelijke rechter.

De viering van Halfvasten was in vroeger tijd een volksfeest in de ware zin van het woord, een “schier heidensche uitbarsting van Vastenavondjolijt en kerrnisvreugde. Slechts geleidelijk, en niet eens volledig, kon dit feestroes ingedamd worden.” Is Halfvasten niet van ouds de Zomerdag, het " Zomergewin, de aanvang van de schoone zomerdagen en van het nieuwe leven ? Duikalmanak noemt deze Zondag rozenzondag, zomerdag, midvasten. 't scheen van winter en zomer.[58]

Het kinderfeest is er slechts één der onschuldigste vormen en tot op den dag van heden een sterk verchristelijkt overblijfsel van. “Aangezien er rond dezen dag dikwijls een onweder in de  lucht hangt, zegt liet volk, als het de eerste maal dondert: de zomer en de winter scheen, of ze zijn aan 't vechten. De Zomergraaf komt en steekt den winter buiten.”[59]

In de vorige eeuwen startten de Winterfeesten, wij zouden zeggen Carnaval, in november met Sintjemetten.[60] Maanden later eindigden deze feesten op Halfvasten met Sintjegrève. De zondag van Halfvasten was het belangrijkste feestmoment in de Vasten. Men spreekt ook over Midvasten. Deze zondag valt soms samen met of ligt dicht tegen de lentevening van 21-22 maart.

Sint-Maarten daalt veertig dagen voor Kerstmis af in de donkere wereld. Na driemaal veertig dagen keert hij terug als Greef van Halfvasten. Op Elf november wordt het begin van de winter gevierd. Op Halfvasten wordt de scheiding van winter en zomer gevierd. Na de zondag van Halfvasten of Laetare was voor onze voorouders de pret uit, dan begon het strengste gedeelte van de Vasten met Passiezondag en Palmzondag.[61]

Halfvasten is ook dikwijls Laetare genoemd. De Introïtus van de mis op deze vierde zondag van de Vasten luidt immers: “Laetare Jeruzalem!”. “Verheug U Jeruzalem! Komt samen gij allen die het lief hebt! Verblijdt U vol vreugde, gij die in droefheid waart, opdat ge zoudt mogen juichen en U verzadigen aan de borst die U troost schenk.”

Halfvasten is een Lentefeest met tal van gebruiken. Op zoek naar symboliek ontstonden typen en figuren, die als poppen werden uitgedost en rondgedragen. Soms waren het vermomde en verklede personen die op Halfvasten hun feestelijke ronde deden. Voorbeelden waren er genoeg in dit land van inhalingen van vorsten, overheidspersonen, volkshelden er overwinnaars van de meest diverse pluimage. Zo ontstond waarschijnlijk de figuur van de Graaf van Halfvasten, die men met al de eer aan zijn rang verschuldigd feestelijk, plechtig en luidruchtig inhaalde.[62]

"Het volk vierde Laetare op zijn manier; daar werden twee mannen gemaakt van stroo, men droeg den eene, Winter genaamd, tot buiten de grens der parochie of dorp en daar werd hij verbrand, versmoord of gehangen; dan ging men naar een bosch en men kleedde den tweede, soms en levende man, met loover en linten, en bracht hem stoetsgewijs in het dorp. Dat heette : den zomer inhalen, de zomergraaf of graaf van halfvasten." [63]

Op de een of andere manier veranderde in de invloedsfeer van het oude hertogdom Brabant de naam van de Graaf in Sinte-Greef. Zo kenden onze grootouders uiteindelijk drie kinderheligen Sinte-Greef, Sinte-Maarten en Sinterklaas.

 Greef van Halfvasten
Wat hebde gij gebrocht ?
Vijgen en rozijnen,
Van alle lekkere kost!
Wit brood en slangen!
We zullen den Greef verhangen
Tusschen twee tamgen;
We zullen den Greef vermooren
Tusschen twee tellooren.
Greef, Greef, grol!
Smijt mijn g'heel mandeke vol![64]

 

Bijlage: Bakkers en Bakkerijen.

Bij het schrijven van mijn artikel over Sintje-Grève en de Halse bakkers verwaasloosde ik een blik te werpen op de tekst van Van Den Weghe. Hij spreekt niet over ons onderwerp, de Sintje-Grèves, maar ik acht het toch nuttig dit artikel over de geschiedenis van de Halse bakkers als bijlage bij te voegen.
VAN DEN WEGHE,, M.-J., Hallensia, Notitiën, Studiën, Aanteekeningen, Bewijsstukken over de Stad Halle, eerste reeks, 1933, p. 67-71.
VAN DEN WEGHE over Halse Bakkers en Bakkerijen

Bibliografie

BRAEKMAN, Hier heb ik weer wat nieuws, pp. 435-451.
CAILLOT, Georges, Le comte de Demi-Carême. In: Au jour le jour, t. V, Lille, 1888, p. 65.
CELIS, G., Het Gentsche Volksleven, gebruiken en plechtigheden naar datum gerangschikt, Gent: bij den uitgever, 1924.
CELIS, Gab, Werkend lid der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde van Gent, Volkskundige Kalender voor het Vlaamsche Land, Gent: bij den schrijver, Heirnis, 1923.
DAVIDTS, J.E., Karnavalviering te Tervuren voor 1851. In: Eigen Schoon en De Brabander, Brussel, XXXIX(1956)9-10, p. 414.
DE MONT, Nederlandsch Tijdschrift voor Volkskunde, 1891, jrg. IV, p. 24. Kort opstel over pseudoheilige Sinter Greef, alias den Graaf van Halfvasten. Verwijst naar VON REINSBERG-DURINGFELS, Baron, Traditions et légendes de la Belgique. COREMANS, W., Année de l'ancienne Belgique.
DE MONT, Pol, Iets over Sint-Maarten, Sinter-Greef en Sint-Nikolaas. In: Volkskunde, jrg. 4(1891), pp. 25-32.
DE WARSAGE, Calendrier Populaire Wallon, Histoire Intime du Peuple Wallon, Bruxelles:Libro-Sciences, 1920.
DUCAJU, Jan Jacob, Sinte Greef of de Graef van Halfvasten, blyspel met zang in 1 bedryf, Gent, 1858.
EVERAERT, Osw., Over Sinte-Greef. I. In: Volk en Kultuur, nr. 8, 22 Maart 1941, p. 9.
PERCKMANS, Frans,
Mechelse volkskunde. Sint Niklaas, Kerstfeest, Nieuwejaarke zoete, Verloren Maandag, Drie Koningen, Asse-Woensdag, Carnaval en Sinte Greef.
PERCKMANS, Frans, Sinte Mette.
PIOT, M., Une page d'histoire des institutions judiciaireres. In: Annales de la Sociètè hististorique. et littéraire d'Ypres, 1869.

SMIT, W.A.P. Folklore, schetsen uit binnen en buitenland. Kerst Sint Nicolaas Carnaval. Zutphen, Thieme, 1929.
THELISMAR, M., Le Greef Valoke (van Laken). In: Le Folklore Brabançon, Bruxelles, III(1923-1924)15, p. 116.
TIMMERMANS, Lia, Mijn vader. Brugge-Bussum, Desclée De Brouwer, 1957, derde druk, p. 78
VAN DRIESSEN, H., Vlaamse volksnamen van planten. Deel 12. In: Heemkring d’Euzie, jrg. 21, nr 4, 2002. Voornamelijk in het Brusselse werden rozen of hoedenbloemen gebruikt voor het vervaardigen van ‘Rozenhoeden’, die als prijs werden gegeven bij o.a. volkse paardenwedstrijden.
VAN GENNEP, Arnold. Le Folklore de la Flandre et du Hainaut français, département du Nord, tome I : du berceau à la tombe, les cérémonies périodiques, le culte des saints . Contributions au folklore des provinces de France ; II. Arnold Van Gennep, Maisonneuve, 1935.
VAN GENNEP, Arnold. Le Folklore de la Flandre et du Hainaut français, département du Nord, tome II : sources, arbres et saints patrons, magie et médecine populaire, littérature et jeux populaires. Contributions au folklore des provinces de France ; III.Arnold Van Gennep, Maisonneuve, 1936.

VER ELST, Folkloristische Tijdspiegel voor België, Brussel: Mertens, 1961.
WEYNS, Jozef, Valloke, de Vastenavondpop der bosvoordse “Bessemmoekers”. In: Album Dr. Jan Lindemans, Brussel, 1951, pp. 393-398.
WEYNS, Jozef, Bezembinderij te Bosvoorde. In: Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire, Bruxelles: 4e serie (1951)XXIII, pp. 69-79. Vermelding van ‘Greef van Laken’ afgekort en verbasterd tot 'Valloke’ en ‘Valloske’ in Bosvoorde.

Voetnoten

[1].MERCKX, M., In Halle Gewonnen en Geboren. Halle, Druco, 1977, p. 28.
[2]
CELIS, Volkskundige Kalender voor het Vlaamsche land. Gent, 1923, p. 23
[3] BRAEKMAN, Hier heb ik weer wat nieuws, p. 435-451.
[4] MERCKX, In Halle, p. 28.
[5]
VANAISE, Zanten, jrg 8, nr 1, 1933, p. 29.
[6] VANAISE, Zanten, jrg 8, nr 1, 1933, p. 21.
[7] In een artikel uit Oostvlaamssche Zanten van het jaar 1933 over de pasteibakkerij in ons land staan ook voor Halle heel wat specialiteiten opgesomd. VANAISE, Zanten, jrg 8, nr 1, 1933, p. 19.
[8] VANAISE, Zanten, jrg 8, nr 1, 1933, p. 22.
[9]
VANAISE, Zanten, jrg 8, nr 1, 1933, p. 19.
[10] VANAISE, Zanten, jrg 8, nr 1, 1933, p. 21.
[11] VANAISE, Zanten, jrg 8, nr 1, 1933, p. 23.
[12] VANAISE, Zanten, jrg 8, nr 1, 1933, p. 24.
[13]
VANAISE, Zanten, jrg 8, nr 1, 1933, p. 25. De auteur verwijst naar een belegering van Halle in het jaar 1780 (?) door de Protestanten.  We lazen al veel over die kanonballen maar dit is toch wel het merkwaardigste.
[14] VANAISE, Zanten, jrg 8, nr 1, 1933, p. 25. In zijn artikel zoekt deze auteur ook naar de oorspong van deze kranskens. Hij verwijst naar de halsketting van het Gulden Vlies maar verwijst ook naar oudere gebruiken, zoals de Romeinse kransen. Hij beschrijft ook de Krakelingeworp van Geraardsbergen en de Ronsische Fiertel-Mariollen of Springkoek. Zanten, p. 26 -27.
[15] DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.2, 1942, p. 122.
[16] DE MONT, P., Nederlandsch Tijdschrift voor Volkskunde, jrg. IV, 1891, p. 24.
[17] DE MONT, P., Nederlandsch Tijdschrift voor Volkskunde, jrg. IV, 1891, p. 24.
[18] DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.1, 1942, p. 28.
[19] DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.1, 1942, p. 28.
[20]
DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.1, 1942, p. 28-29.
[21] DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.2, 1942, p.122.
[22]
DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.2, 1942, p.122.
[23] DE MONT, P., Nederlandsch Tijdschrift voor Volkskunde, jrg. IV, 1891, p. 24
[24] Voor Sint Maarten en Sint Niklaas raadplege men bv. Joz, Vermeulen: « Kerkpatronen en Bedevaartplaatsen in Vlaanderen », « Oostvl. Zanten, » 12' jg. (1937), n' 2-3 (Maart-juni); voor Sint Niklaas het standaardwerk van Karl Meisen: « Nikolauskult und Nikolausbrauch im Abendlande », Düsseldorf, L. Schwann, 1931 (met twee kaarten).
[25]
Zie ook VERBESSELT, J., Het Parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13e eeuw. Boek I. De wording van de Parochiën. Geschied- en Oudheidkundig Genootschap Vlaams-Brabant. Zoutleeuw, Peeters, s.d., p. 134. “Aldus zijn de H. Drievuldigheid, S. Salvator, het H. Kruis, de H. Geest, O. L. Vrouw, S. Pieter, S. Paulus, de andere apostelen, vooral S. Jan-Baptist, S. Steven, S. Joris, S. Remigius, S. Martinus, S. Andries, S. Michiel, S. Maurits, S. Laureis, (…) de beste getuigenissen voor den Karolingischen of zelfs ouderen oorsprong van de stichting.” Verder stelt hij: “St. Niklaas en S. Catharina, S. Agatha wijzen steeds op een lateren oorsprong, veelal uit de 11e, 12e en 13e eeuw.”
[26] Rekening van den schout van Halen, over het jaar 1451, Algemeen Rijksarchief Brussel, Fonds Rekenkamer nr. 12984. Zie DE KEYZER, P., Sinter Greef. In: Volkskunde, jrg. 2, nr.2, 1942, p. 119.
[27] DE KEYSER, Sinter Greef. In: Volkskunde, jrg. 2, nr.2, 1942, p. 119.
[28] Archief van het Drossaardschap van Brabant, nr 46, in: Eigen Schoon en De Brabander, XXXII, 1949, p. 382.
[29] VERMEYEN, pastoor, Sint-Greef. In: Brabantse Folklore, 1923-24, p. 166-167.
[30] DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.1, 1942, p. 29.
[31] DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.2, 1942, p. 124.
[32] DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.2, 1942, p. 124.
[33] Annales de la Société d'émulation pour l’étude de 1'histoire et des antiquités en Flandre occidentale, jrg.38, p.. 433. In: DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.1, 1942, p. 33.
[34]
GEZELLE, G., Rond den Heerd, I: 15: 113.
[35] "Il convient d'ajouter le saint Comte d'Hazebrouck, celui qui, à la Mi‑Caréme, monté sur son beau cheval blanc, jetait des noix à la foule." CAILLOT, Georges, Le comte de Demi-Carême. In: Au jour le jour, t. V, Lille, 1888, p. 65. Zie ook CELIS, G., Volkskundigen Kalender, p. 25. Ontleend aan Biekorf, 1, p. 368. “In FRANSCH‑VLAANDEREN, te HAZEBROECK namelijk, placht het stadsbestuur oranjeappelen en citroenen aan de burgers uit te deelen. Noten werden te grabbelen geworpen aan den ingang van de markt
.”
[36]
COUSSEE p. 88 & p. 90.
[37] VAUGEOIS, E., Usages et coutumes du Pays Nantais. In: Revue des Traditions populaires, XV, 1900, p. 178‑179. Zie DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.1, 1942, p. 35.
[38] VAN DRIESSEN, H., Vlaamse volksnamen van planten – deel 12. In: Heemkring d’Euzie, jrg. 21, nr 4, 2002. Voornamelijk in het Brusselse werden rozen of hoedenbloemen gebruikt voor het vervaardigen van ‘Rozenhoeden’, die als prijs werden gegeven bij o.a. volkse paardenwedstrijden.
[39] DE KEYSER, P., St.Jans  St.Pietersvuren in O-Vlaanderen, Volkskunde, nieuwe rks 1e jr nr 3, 1941, blz 159
[40] VAN DRIESSEN, H., Vlaamse volksnamen van planten – deel 12. In: Heemkring d’Euzie, jrg. 21, nr 4, 2002.
[41] THELISMAR, M., Le Greef Valoke (van Laken). In: Le Folklore Brabançon, Bruxelles, jrg. III, 1923-1924, nr. 15, p. 116. WEYNS, Jozef, “Valloke”, de Vastenavondpop der bosvoordse “Bessemmoekers”. In: Album Dr. Jan Lindemans, Brussel, 1951, pp. 393-398. Cit. MEURANT, Géants Processionels, p. 466.
[42] THELISMAR, De Greef Valoke. In: Brabantse Folklore, 1923-24, p. 166-167.
[43] ‘Vrijen, Trouwen en Ketelmuziek’.In: JACOBS, M., Ethnologia Flandrica 4(1988), pp.41-48. BRAEKMAN, Spel en Kwel, p. 23.
[44] - DAVIDTS, J.E., Karnavalviering te Tervuren voor 1851. In: Eigen Schoon en De Brabander, Brussel, jrg. XXXIX, 1956, nr. 9-10, p. 414. Cit. MEURANT, Géants Processionels, p. 466.
[45]
Voor de omschrijving van Brabant zie www.brabantsedialecten.be/.
[46] TIMMERMANS, Lia, Mijn vader. Brugge-Bussum, Desclée De Brouwer, 1957, derde druk, p. 78
[47] Halfvastenlied. In: Wodana, 1843,  p. 195, Zie ook CORNELISSEN EN VERVLIET, Idioticon van het Antwerpsch dialect. DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.2, 1942, p. 123.
[48] EVERAERT, Osw., Over Sinte-Greef. I. In: Volk en Kultuur, nr. 8, 22 Maart 1941, p. 9.
[49]
DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.2, 1942, p. 124.
[50] GEUDENS, Edm., Archivaris burgerlijke hospitalen van Antwerpen, Greef van Halfvasten, 1920. Verwijst naar Examen critique des origines attribuées. La Mi-Carême de Enfants trouvés, Administration de hospices civils d’ Anvers, 1813. Zie: DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.2, 1942, p. 119-120.
[51] DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.1, 1942, p. 32.
[52] EVERAERT,. Over Sinte-Greef, p. 9.
[53]
DUCAJU, Jan Jacob, Sinte Greef of de Graef van Halfvasten, blyspel met zang in 1 bedryf, Gent, 1858.
[54] DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.1, 1942, p. 31.
[55] SLEECKX, Kronyke der Straten van Antwerpen II. A’pen, 1843, p. 145. Zie: EVERAERT,. Over Sinte-Greef, p. 9.
[56] CELIS, p. 23.
[57] PIOT, M., Une page d'histoire des institutions judiciaireres. In: Annales de la Sociètè hististorique. et littéraire d'Ypres, 1869. Zie EVERAERT,. Over Sinte-Greef, p. 9.
[58]
CELIS, p. 23.
[59] Rond den Heerd, III, 130.
[60] Lees in dit verband ons dossier op de website van de Luupers http://users.skynet.be/fa320095/pages/Books_Web/Dossier5/Dossier_5.htm
[61] VER ELST, id, p. 40-47
[62] DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.1, 1942, p. 33.-34
[63]
Rond den Heerd, 1, 114. Zie CELIS, p. 25.
[64] Greefliedje uit Merchtem. DE KEYZER, P., Volkskunde, jrg. 2, nr.2, 1942, p. 123